Jona 1: 1 - 16


Jona 1: 1       Het woord des Heren kwam tot Jona, de zoon van Amittai (NBG)
Dit is in het OT de gebruikelijke manier om aan te geven dat een profeet een goddelijke boodschap krijgt. Andere voorbeelden: Hosea, Micha, Joël (zie de eerste verzen van de geschriften op hun naam) en Elia (1 Kon 17: 2 – 9).
De naam van de profeet betgekent duif (Jona) , de zoon van (ben) ‘de Here is trouw’ (Amittai).
Dit is de naam van een historische profeet uit de achtste eeuw (2 Kon 14: 25). Om allerlei redenen is het aannemelijk dat het boekje Jona van veel later datum is. De schrijver heeft natuurlijk zijn redenen gehad om de naam van een historische profeet voor de hoofdpersoon van zijn boekje te kiezen. Heeft hij ook nog gedacht aan de symboliek die met de naam Jona gegeven is? Dat hij ahw de postduif voor God moet zijn? Dat is denkbaar: het gebruik van duiven om berichten over te brengen is al 5.000 jaar bekend.

Andere symboliek van duif in de bijbel:

  • vrede, nieuwe toekomst (Gen 8: 11 - na de zondvloed komt de duif met een takje in de snavel terug)
  • de heilige Geest (bij doop van Jezus)
  • het mooie meisje waar de dichter van Hooglied op verliefd is (Hgld 2: 14).
  • In de (veel) latere Rabbijnse traditie is de duif symbool voor Israël, het door God beminde volk (gebaseerd op oa Hos 7:11 en Hgld 2: 14).

Vanwege dat laatste menen sommige uitleggers dat de profeet Jona (duif) staat voor Israel en voor de christelijke gemeente, voor hun roeping om anderen tot bekering op te roepen, en het weglopen voor hun verantwoordelijkheid.

Jona 1: 2      Maak u op, ga naar Nineve, de grote stad, en predik tegen haar, want haar boosheid is opgestegen voor mijn aangezicht. (NBG)
De opdracht is kort en zakelijk, voor geen misverstand vatbaar en laat geen ruimte voor discussie. Jona krijgt nog net de tijd om zijn reis voor te bereiden (maak u op) en moet dan naar Nineve, die omschreven wordt als ‘de grote stad’ gekenmerkt door ‘boosheid’ (ra). Daarmee is een grote stad +/- 1.000 km ten Oosten van Israel, in het Assyrische rijk bedoeld. De Assyrische legers hebben 722 vC het Noorden van Israel bij hun rijk ingelijfd, de bevolking gedeporteerd en Samaria en andere steden verwoest. Jona moet dus naar de stad van de aartsvijand. Hoe slecht Nineve erop stond bij Israël zien we bij een andere profeet: Nahum heeft drie hoofdstukken van onheilsprofetie voor Nineve, de stad van bloedvergieten en roof.

De meeste profeten blijven met hun boodschap binnen land en/of volk Israel. Jona moet naar een buitenlandse stad en daar de buitenlandse bevolking aanspreken. God is niet alleen met Israël bezig. Hij is de Schepper van hemel en aarde, alle volken gaan hem ter harte. Jona moet tot haar prediken, dwz aan de bevolking Gods boodschap bekend maken, nl zijn vernietigende oordeel over het slechte gedrag van de Ninevieten. Doelt de schrijver daarmee op het oorlogszuchtige van de bewoners? In Jona 3: 8 blijkt het om nog wat anders te gaan: onrecht en kwalijke praktijken. Dat doet aan de geschiedenis van Sodom en Gomorra denken (Gen 18 en 19)
Hoe dan ook: nog veertig dagen en Nineve wordt ondersteboven gekeerd lezen we straks in Jona 3. Over een mogelijke bekering en goede afloop voor de Ninevieten lezen we nu nog niets. Maar Jona houdt daar wel rekening en wil daar niet aan meewerken (Jona 4: 1v) en dus vlucht hij weg. Hij wil zijn mooie geloof niet delen, maar voor zichzelf en Israel beperkt houden.

Jona 1: 3      Maar Jona maakte zich op om te vluchten naar Tarsis, weg van het aangezicht des Heren, en hij ging naar Jafo en vond een schip, dat naar Tarsis zou gaan; hij betaalde de vrachtprijs daarvan en ging scheep om met hen naar Tarsis te gaan, weg van het aangezicht des Heren.( NBG)
Een profeet is in dienst van God. In het Hebreeuws is daarvoor de uitdrukking ‘staan voor het aangezicht van de Heer’ (bv 1 Kon 17: 1). Maar Jona gaat ‘weg van het aangezicht van de Here’. Net als Kaïn (Gen 4: 13 en 16). Maw hij weigert dienst. Dat is ongehoord. In Amos 3: 8 lezen we: ‘God de Here heeft gesproken, wie zou niet profeteren?’ (zie ook Jer 20: 9).
Drie keer valt de naam van de stad waar hij naar toe wil: Tarsis, oftewel Tartessos in Zuid Spanje, voorbij de rotsen van Gibraltar. Dat is zo ver mogelijk de andere kant op, naar het einde der wereld.
In het havenstadje Jafo (NT: Joppe, tegenwoordig Jaffa, bij Tel Aviv) gaat hij aan boord van een schip dat hem over de Middellandse Zee naar Tarsis zal brengen. In Perzische tijd is dit een belangrijk havenstadje. De schepen van Tarsis waren bekende grote zeeschepen die oa zilver, tin, ijzer en lood naar Israël aanvoerden oa nodig voor de bouw van de tempel van Salomo (1 Kon 10: 22).

Waarom blijft Jona niet gewoon in zijn (onbekende) woonplaats? Omdat alles in Israël hem aan Gods stem zou herinneren? Meent hij dat hij Gods stem zo ver buiten Israël niet meer zou horen?

De schrijver onderstreept de koppigheid van Jona door het dubbele ‘weg van het aangezicht van de Here’ en het drievoudige ‘Tarsis’. De vele werkwoorden (zich op maken, vluchten, gaan (zoeken en) vinden, betalen, aan boord gaan) maken duidelijk dat het Jona’s eigen keus en actie is. Er overkomt hem niets. Jona wil echt niet gehoorzamen en heeft er veel tijd, moeite en geld voor over om onder zijn opdracht uit te komen. Het is hem zoveel waard dat hij zelfs de gevaarlijke route over zee kiest, om maar zo snel mogelijk van God en zijn stem af te komen. Het lijkt hem te lukken. Maar ergens op zee houdt God hem tegen.

Jona 1: 4 - 16
Jona denkt onder zijn opdracht uit te komen door de wijk naar Tarsis te nemen, maar de Here staat dat niet toe. Een hevige storm maakt de reis over zee onmogelijk. De schepelingen zien zich genoodzaakt Jona overboord te werpen. Een grote vis zal Jona weer aan land brengen.
Dit gedeelte is een compacte eenheid, bijeengehouden door een aantal woorden die telkens gebruikt worden:

  • Werpen (Hebr tool, verzen 4, 5, 12 en 15). Het 'lot werpen' in vers 7 hoort hier niet bij, dat is in het Hebr een ander werkwoord.
  • Roepen (bidden) tot zijn god / uw God / de Here (verzen 4, 6 en 14)
  • Vrezen, met grote vrees, de Here vreze met grote vrees (verzen 5, 9, 10, 16; climax)
  • Hevige wind, zware storm, steeds onstuimiger (verzen 4, 11, 13; climax)

De storm
Het is niet zomaar tegenwind, maar een hevige wind, een zware storm die volkomen onverwacht opsteekt. Anders zouden de zeelieden de haven niet verlaten hebben.
Die storm is door de Here (vgl Ps 135: 7 de wind laat Hij los uit zijn schatkamers), die de God van de hemel heet (Jona 1: 9) op zee geworpen en heeft een duidelijk persoonlijk karakter, nl gericht tegen de zeelieden met Jona aan boord. Zo persoonlijk ervaren zij het ook (tegen hen, u, ons verzen 11, 12, 12, 13). De golven beuken op het schip zodat het dreigt te worden stukgeslagen.

De zeelieden
De zeelieden weten echter niets van de achterliggende redenen. Ze doen wat ze anders ook doen als het stormt:

  • bevreesd roept ieder zijn god aan – het is kennelijk een internationaal gezelschap aan boord.
  • de lading gooien ze overboord zodat het schip lichter is en minder diep steekt.

Jona
Jona heeft een plek in het ruim van het schip gevonden, letterlijk: het onderste van het schip. Daar is hij gaan liggen en in slaap gevallen (Jona 1: 5). De schrijver zinspeelt op het afdalen in het onderste van de groeve, de doodslaap in het dodenrijk.
Jona's slaap is niet de rust van het geloof, maar van verblinding: zijn ongehoorzaamheid verhindert hem de gevaarlijke situatie te zien en in actie te komen.. Dat is een groot verschil met het slapen in vertrouwen van Jezus op het achterdek, terwijl het scheepje door wind en golven wordt geteisterd (Mc 4: 35 - 41).
De gezagvoerder maakt Jona wakker en beveelt hem ook zijn God aan te roepen.
Of Jona dat gedaan heeft, laat de schrijver open. Het lijkt echter niet erg waarschijnlijk dat iemand die willens en wetens tegen Gods wil ingaat, Hem om redding bidt. Ook in het vervolg blijft hij op slot voor God.
Zo is het contrast met de zeelieden heel groot: zij bidden en werken om aan een ramp te ontkomen. Jona doet allebei niet.

Het lot werpen
Het bidden levert niet het gewenste resultaat en de zeelieden besluiten het lot te werpen om er achter te komen wiens schuld het is, dat zij dreigen te vergaan. Hoe deze loting in de storm plaatsvond vermeldt de schrijver niet. Bekende lotingen uit het OT vinden we in Joz 7: 13 - 18 (Achan aangewezen) of 1 Sam 14: 36 - 45 (Jonathan aangewezen). De Hogepriester droeg staafjes bij zich (de urim en de tummim) die hij gebruikte om bij belangrijke beslissingen te weten wat de wil van God was..

Als het lot op Jona valt, willen de zeelieden meer van hem weten: wat heb je gedaan dat we zo in gevaar zijn, wie ben je, waar kom je vandaan? Jona past zich aan aan het internationale gezelschap aan boord en antwoordt

  • dat hij Hebreeëer is - buiten Israel werden Joden zo genoemd
  • dat hij de God van de hemel, die de zee en het droge (Hebr jabashah) gemaakt heeft vereert. De naam Jahweh noemt hij niet, die zouden de zeelieden niet begrijpen. Het droge ziet al vooruit op Jona 2: 11.

Jona belijdt hier zijn geloof in God die universeel is. Het klinkt allemaal heel rechtzinnig en correct. En toch veroordeelt Jona zichzelf met deze vrome uitspraken: deze God is niet te ontlopen. Hij weet het en toch probeert hij dat.

Wat nu?
De zeelieden zien beter dan Jona het hopeloze van zijn onderneming in: ‘wat heb je toch gedaan?’ vragen ze (Jona 1: 10). Het is geen vraag om informatie, Jona had hun al verteld dat hij voor God op de vlucht was. Het is een retorische vraag: ' waar ben je toch mee bezig, wat heb je je op de hals gehaald?'.

Als ze vragen hoe ze uit de problemen kunnen komen (Jona 1: 11), beseft Jona dat het door hem is, dat de storm is opgestoken. Hij antwoordt dat ze hem in de zee moeten werpen (Jona 1: 12). Dan zal de zee tot bedaren komen. Zo hoeft Jona de hand niet aan zichzelf te slaan, want hij wil nog liever dood, dan te buigen voor God en alsnog naar Nineve te gaan. Maar dat willen ze (eerst) niet (Jona 1: 13). Deze heidense afgodendienaars willen Jona sparen, waar Jona het liefst Nineve van de aardbodem ziet verdwijnen! Ze proberen roeiend de vaste wal te bereiken. Maar de Here staat dat niet toe: de storm wordt steeds onstuimiger.

Jona in zee
Dan bidden de zeelieden tot de God van Jona, de Here (Jona 1: 14). Zij doen een beroep op zijn rechtvaardigheid: waarom zouden wij omkomen in de storm, terwijl het U om Jona te doen is? ‘Leg geen onschuldig bloed op ons.' Daarmee is niet gezegd dat Jona onschuldig is. Zo vragen zij of God het hun niet wil aanrekenen als een daad van onschuldig bloedvergieten, wanneer zij Jona in zee werpen (Jona 1: 15). Zij kunnen niet anders: de Here heeft hen in deze situatie gebracht: ‘want Gij, Here, hebt gedaan gelijk U behaagde’ Zo leggen zij de verantwoordelijkheid bij God neer.

Als Jona in de zee verdwijnt, komt de storm inderdaad tot bedaren. De zeelieden zijn nu enorm bevreesd voor de Here (Jona 1: 16)  die de wind op de zee wierp en ook weer terugnam, die Jona in de zee liet ondergaan en hun levens spaarde. Eenmaal aan land slachten zij een offer en doen geloften.

Gedeelten in de Bijbel die aan Jona en de storm doen denken:
Ps 139:  Jona ondervindt dat God niet te ontlopen is. Sommige verzen uit Ps 139 zouden zo van Jona afkomstig kunnen zijn: Hoe zou ik aan Uw aandacht ontsnappen? Ging ik wonen voorbij de verste zee.... Al zei ik ' laat het duister mij opslokken...
Hnd 27: De reis van Paulus naar Rome is een interessante parallel met de vlucht van Jona.

Achtergronden bij het boekje Jona vind je hier.

Gespreksvragen
* Vers 1 heeft het over het woord van God dat tot Jona komt. Hoe stel je je dat voor?
* De heidense afgodendienaars zijn beter, menselijker en zelfs geloviger dan Jona. Waaruit blijkt dat?
* De wereld valt mee, de kerk valt tegen. Hoe valt dat te verklaren?
* Wat vind je van het werpen van het lot? Bij welke gelegenheden gebeurt dat nog wel eens? Waarom doen wij het in zaken van leven en dood niet meer?
* Heb je wel eens tegenwind in je leven gehad en daarvan gedacht dat het God was die je op een andere koers wilde brengen?



-----


 

terug

Achtergronden


Geloof Kennis en Openbaring
Bijbel
Iets, God, opnieuw God
Israël, Volken, Kerk
Oude Tijd, Nieuwe Tijd
Oude Mens, Nieuwe Mens
Jezus
Passio, Pasen, Pinksteren
Theologische Stromingen
Theologische Begrippen

 
 

Afkortingen


Bijbelboeken > Register kolom 2

adhv = aan de hand van
Afb = Afbeelding
BGT = Bijbel in Gewone Taal
BHS = Biblia Hebraica Stuttgartensie (Hebr. OT)
bv = bij voorbeeld
CGK = Christelijk Gereformeerde Kerk
DL = Dordtse Leerregels
GNT = Griekse Nieuwe Testament (Nestle-Aland)
Gr = Grieks
HCat = Heidelbergse Catechismus
Hebr = Hebreeuws
HTB = Het Boek
HSV = Herziene  Staten Vertaling
Lat = Latijn
LXX = Septuaginta (Griekse Vertaling vh OT; 250 - 50 vC)
LV14 = Leidse Vertaling 1914
M = Meditatie (bv 1 Kor 13M = Meditatie over 1 Kor 13)
NA - Nestle-Aland, 27-ste druk (Grieks NT)
NB = Naardense Bijbel (P. Oussoren, 2004)
NBG = Nederlands Bijbel Genootschap
NBG51 = Bijbelvertaling van het NBG (1951)
NBV21 = Nieuwe Bijbel Vertaling van het NBG (2021)
nC = na Christus
NGB = Nederlandse GeloofsBelijdenis
NT = Nieuwe of tweede Testament
OT = Oude of eerste Testament
PKN = Protestantse Kerk Nederland
Pr = Preek (bv Ps 84Pr = Preek over Psalm 84)
RKK = Rooms Katholieke Kerk
SV = Staten Vertaling
TeNaCh = Torah+Nebiïm+Chetoebim
v = volgende vers (bv Ps 1: 1v betekent Ps 1: 1 - 2)
vv = volgende  verzen (bv Ps 1: 1vv betekent Ps 1: 1 - 3)
vC =  voor Christus

> = zie (bv > 2 betekent zie bij punt 2)