Ps 115


Inleiding
De onbekende dichter heeft gehoord hoe de volken vragen: waar is die God van hen? In zijn psalm geeft hij antwoord. Hij prijst in zijn lied de HEER aan. In tegenstelling tot de goden die niets doen (4 - 8) is Hij een hulp en schild (3 x in 9 - 11) die zegent (12 - 13 en 14 -16) en wél handelend optreedt: Hij doet wat Hem behaagt (3a). De inhoud maakt van deze psalm een loflied op en voor de HEER. Dat blijkt ook uit begin en slot van het lied.
We vinden geen verwijzingen naar historische gebeurtenissen, personen of plaatsen. Dat maakt het moeilijk om iets meer over de achtergronden te zeggen. Er is wel gedacht aan de ballingschap of de tijd daarna, want dan zijn er inderdaad volken, vijanden (Babyloniërs, Perzen) die zich vermaken om de ellendige omstandigheden van Israël en daaruit de conclusie trekken dat het volk effectief geen God heeft. Maar zulke volken waren er voorafgaande aan de ballingschap ook al: de Assyriërs en nog eerder de Egyptenaren.
De psalm werd waarschijnlijk gezongen door vrome Joden die in de tempel zijn samen gekomen, maar er is geen verband te leggen met één van de grote religieuze feesten en dagen van Israël.

Ps 115: 1 - 3      eer en bespotting
1 Niet ons, HEER, niet ons,
geef uw naam alle eer,
om uw liefde, uw trouw.

2 Waarom zeggen de volken:
‘Waar is die God van hen?’
3 Onze God is in de hemel,
Hij doet wat Hem behaagt. 
(NBV21)

Het meervoud ons + het eren van de naam (Hebr sjeem, waarmee de HEER is bedoeld) verbindt de openingsverzen met de slotregels: wij zegenen (in de betekenis van prijzen, eren) + de HEER.
Hier, aan het begin geeft de dichter aan, dat niet het volk geëerd en geprezen moet worden (door God en/of door de omringende volken) maar dat de HEER zijn naam moet eren, nl door die waar te maken1. Zijn naam luidt Jahweh en betekent 'Ik ben die Ik ben, Ik zal er zijn'. Een naam die een belofte inhoudt, nl van liefde en trouw (vers 1c)2. Pas als een mens die zegen van God (12 - 16), zijn hulp en bescherming (9 - 11) ondervindt, kan hij God loven en prijzen (17v).  De dichter is zo'n iemand die van Gods liefde en trouw weet. Daarom verbaast hij zich over die vraag van de heidenvolken (Hebr gojiem) 'Waar is die God van hen?'
Toch is het goed om te bedenken, wat er achter die vraag zit.

  • Allereerst is het verbazing over het feit dat Israël geen beeld van God in de tempel heeft staan. Dat was heel bijzonder. Alle andere volken hadden beelden voor hun goden. Israël niet. Nog in het jaar 70 verbazen de Romeinen zich erover als zij Jeruzalem innemen en de tempel verwoesten, dat ze daar geen beeld voor Israëls God aantreffen. 
  • Maar het is ook spot: wat een klein en zwak volkje is Israël, niet eens baas in eigen land. Dat alles suggereert dat de God van Israël zijn volk vergeten is, of niets voorstelt.
  • Met dat laatste komen we dicht bij het huidige levensgevoel van velen: er is geen God, God is dood (Nietzsche), projectie (Feuerbach), opium (Marx); er is alleen materie en energie
  • De overtuiging dat je veel meer hebt aan onze zelfgemaakte goden: techniek, leger, economie, gezondheidszorg, amusement enz

De dichter laat zich niet van de wijs brengen. Hij geeft heel bedaard antwoord. Inderdaad: onze God is niet voorhanden in een tempel of een andere plek. Hij is in de hemel. Daarmee is in dit verband niet de lucht bedoeld waar de vogelen des hemels vliegen, of de hemelkoepel (Gen 1) die de lucht scheidt van de wateren boven de aarde. Maar daar nog boven uit troont God, als een koning in een paleis.3 Door de ontwikkelingen van de wetenschap (Copernicus) en de techniek (ruimtevaart) kunnen we ons Gods woonplaats niet meer zo concreet en betrekkelijk dichtbij voorstellen. We kunnen tegenwoordig beter zeggen dat God 'in het verborgene' is oftewel in zijn eigen wereld, die van een hogere dimensie is dan onze wereld, en haar omvat (integreert). Mensen kunnen onmogelijk in meer dan drie dimensies denken (lengte, breedte en hoogte). We kunnen ons geen dingen van vier of meer dimensies voorstellen. Maar we kunnen wel begrijpen dat er (misschien) meer dan drie dimensies zijn en we kunnen ook inzien dat ons brein daar niets mee kan. Zo kunnen we ook iets van God begrijpen: nl dat Hij ons verstand ver te boven gaat. Straks (vers 16) lezen wij: God is in de hemel, de mens op aarde. Zo verwoordt de dichter het grote kwalitatieve verschil tussen God en mens.

Hij doet wat Hem behaagt. (Hebr chapets) Dat klinkt naar volstrekte willekeur, maar dat is wel het laatste wat de dichter bedoelt. God doet niet maar wat met Israël zijn volk, met de mensheid en haar geschiedenis en de wereld die zijn schepping is. De psalmdichter bedoelt dat Hij God niet kan narekenen of begrijpen. Geen mens kan dat. Het mooie of goede daarvan is, dat God zo door niets of niemand valt te manipuleren. Niemand kan Hem van zijn plannen afbrengen.
Voor de dichter bestaan Gods plannen nog uit niet meer dan een volk hebben (Israël) dat in een land woont om aan de andere volken te demonstreren hoe goed het is Hem, de HEER te kennen en te dienen. Voor mensen die in Jezus geloven gaat het om nog veel meer: Gods plan behelst de redding van alle mensen en volken uit de greep van de zonde (en de dood die daarbij hoort), door hun verzet tegen Hem te overwinnen. Dat doet Hij door hen voor zich in te nemen middels Jezus en het offer van zijn leven. Sinds zijn opstanding (Pasen) zijn er mensen die zich aan Gods reddende liefde overgeven, toevertrouwen (christenen). Zij zien niets meer in de goden en machten van deze wereld.  (1 Kor 8: 4 - 6).  Daarom noemen we Hem nu al de Almachtige. Op het eind van alles zal blijken dat Hij alleen de touwtjes in handen heeft. Hij heeft geen werkelijke rivalen, machten of goden naast zich. 

Had Israël dan geen moeite met de armoede in het land, met de deportatie naar Babel, met de voortdurende bezetting van Perzen, Grieken, Romeinen, met ziekte en mislukte oogsten enz? En hebben christenen dan geen moeite met onrecht, oorlogsgeweld, ongeluk en dood? Natuurlijk wel. Wat dat betreft kunnen Joden en christenen ook vragen 'waar is God' en 'mijn God, waarom hebt U mij verlaten?' Dat zijn terechte vragen die bij het geloof horen. We vinden ze niet voor niets in de Bijbel, vooral de Psalmen.Wij begrijpen God immers niet, we kunnen Hem niet narekenen. Maar we zullen Hem niet van willekeur beschuldigen. Of zeggen dat Hij dood is, of een vergissing enz. Met onze waarom-vragen blijven we geloven en vertrouwen omdat we van Jezus weten, van zijn kruis en opstanding. Van trouw tot in de dood, van liefde die alles overwint. Daar willen we het bij laten. Hoe God op onze wereld en geschiedenis, op mensen en op ons zijn invloed uitoefent, kunnen we niet bevatten4

  • leidt en stuurt Hij de dingen, verloopt alles volgens plan en bedoeling? (maar waarom bidden we dan nog 'uw wil geschiede'?)
  • grijpt Hij af en toe op tegennatuurlijke wijze in? (maar waarom dan niet veel vaker, er zijn zoveel noodsituaties)
  • is Hij de stuwende, dragende, trekkende kracht (zoals de procestheologie Hem voorstelt?)
  • is Hij de klokkenmaker die de wereld bedacht en gemaakt heeft, en nu toeziet hoe de dingen zich onvermijdelijk ontwikkelen?  (zo het Deïsme)
  • werkt Hij middels zijn Geest door mensen? (vrijzinnige theologie)
  • Stuurt zijn Geest de ontwikkelingen in de geschiedenis (Hegel)
  • Of doet Hij niets, is de wereld in de greep van een anti-goddelijke macht en wacht Hij op ons in een geestelijke werkelijkheid? (Dualisme, gnostiek)

Elk van deze antwoorden is onbevredigend en roept meer vragen op dan ze verklaren. Het zijn onbeholpen pogingen om te begrijpen wat niet te begrijpen valt.  We komen nooit verder dan wat God in Jezus van zichzelf heeft laten zien. Hij is het beetje (maar voldoende) licht van God dat we kunnen zien en verdragen.
God echter is meer dan Jezus. Hij is ook Schepper van de natuur en HEER van de geschiedenis. Hoe Hij daarin zit, zijn dingen die we niet begrijpen kunnen, die voor ons verborgen zijn. Waar we het vaak moeilijk mee hebben en die twijfels en vragen los maken: waar is uw God? Waarom? Op zo'n moment lijkt het alsof er in God niet alleen licht maar ook duisternis is. Maar dat kan niet zo zijn: God is niet grillig, Hij is één, betrouwbaar (Deut 6: 4). Dat betekent dat de dingen die we niet begrijpen ook tot zijn licht behoren. Een licht waar we niet in kunnen kijken. Een licht dat ontoegankelijk is. (1 Tim 6: 16). Hij is een God die om geloof, een licht dat om vertrouwen vraagt.

Ps 115: 4 - 8       mensenwerk
4 Hun goden zijn van zilver en goud,
gemaakt door mensenhanden.

5 Ze hebben een mond, maar kunnen niet spreken,
ze hebben ogen, maar kunnen niet zien,
6 ze hebben oren, maar kunnen niet horen,
ze hebben een neus, maar kunnen niet ruiken.
7 Hun handen kunnen niet tasten,
hun voeten kunnen niet lopen,
geen geluid komt uit hun keel.
8 Zoals zij, zo worden ook hun makers,

en ieder die op hen vertrouwt. (NBV21)

Vers 4 en 8 staan om de verzen 5 - 7 heen (enveloppe structuur of inclusio). Het middengedeelte (5 - 7) is op zijn beurt omlijst door 5a en 7c: de dichter noemt twee keer mond + spreken (5a), keel + geluid (7c).
Deze vorm onderstreept de inhoud: zo geeft de dichter aan, dat de godenbeelden stommer dan stom zijn. Het is of hij zich afvraagt: wat heb je nu aan een God die niets van zich laat horen? Dat is inderdaad een groot verschil met de HEER. De God van Israël neemt voortdurend het woord. Er staat 1882 keer in het OT dat de HEER zegt, spreekt, antwoordt enz.5

De psalmist doelt hier op beelden die de volken buiten Israël van en voor hun goden hadden gemaakt6. Welke heidense goden hij op het oog heeft, is niet duidelijk; wel dat hij aan menselijke figuren denkt: ze hebben immers een mond die zou moeten kunnen spreken. Een mogelijkheid is Bel Marduk, de oppergod van het Babylonische pantheon.
De kritiek betreft allereerst dat deze goden het product van mensenhanden zijn. Iedereen weet: t is maar een omgezaagde boom, een stuk hout met een laagje goud. (Jes 44: 9 - 20, Jer 10: 1 - 16, Dan 3) Ook al zijn ze misschien best mooi, groot en indrukwekkend, het blijven dode standbeelden. Nu is het aan de psalmist om daar de spot mee te drijven: mond, ogen, oren, neus, handen, voeten, keel: er gaat niets vanuit.
Vast heeft de dichter gedacht aan de HEER, de God van Israël. Van Hem geen beeld, maar Hij spreekt, ziet, hoort, handelt wel! Het beroemdste voorbeeld: de Exodus uit Egypte. (Ex 12)

De dichter vervolgt in 8: wie zulke goden bedenken, vereren en vertrouwen worden zelf ook zo: ineffectief, doods, een karikatuur van zichzelf. Zie spiegelverhaal Eikels.
Het omgekeerde geldt ook: wie aan de levende God een voorbeeld neemt, gaat op Hem lijken. Christenen denken dan allereerst aan Jezus, beeld van de onzichtbare God (Kol 1: 15)

  • die de mensen vermanend, vergevend, bemoedigend toesprak (mond),
  • die de blik niet afwendde van zondaars en bedelaars (ogen),
  • die hun roepen wel heeft gehoord (oren),
  • die zijn neus niet voor melaatsen heeft opgetrokken
  • die zijn handen zegenend legde op de kinderen
  • die zich haastte om het evangelie bekend te maken (voeten)
  • die een luide kreet gaf toen alles was volbracht (keel

Wanneer wij op onze beurt Jezus volgen, gaan we op Hem en op zijn God lijken en nemen we toe in geloof, hoop en liefde. Dan komen we pas goed uit de knop en tot leven.

Ps 115: 9 - 11   een oproep en verzekering
9 Israël, vertrouw op de HEER
– hun hulp is Hij, hun schild –
10 huis van Aäron, vertrouw op de
HEER
– hun hulp is Hij, hun schild –
11 u die de
HEER vreest, vertrouw op de HEER
– hun hulp is Hij, hun schild. (NBV21)

Drie keer dezelfde oproep: vertrouw op de HEER. Dat wil zeggen: blijf bij zijn woord, houd het vol Hem te dienen, ook als het je tegen zit en het leven zeer doet. De gelovige moet weten, dat het nu eenmaal niet inzichtelijk is hoe tegenspoed en rampen zich verhouden tot de ene, ware en levende God van liefde en trouw (1c).
De psalmist prent het er bij de gelovige in: De HEER is een helper (Heb 'ezèr), een schild (Hebr magen)7. Ook als dat uit niets concreets blijkt. Je kunt er als gelovige van op aan, dat de HEER vóór jou is en niet tegen jou. (Rom 8: 31v) Waarom je daar bij tijden niet meer van merkt zal wel altijd een raadsel blijven. Ook deze psalm levert geen daarom.
De drie oproepen zijn gericht tot even zoveel groepen:

  • aan Israël, dwz de aanwezigen in de tempel, de gemeente,
  • Aäron, dwz de priesters in de tempel,
  • u die de Heer vreest...dwz ieder mens die onder de indruk is van Israëls unieke God.


Ps 115: 12 - 13    de belofte van een zegen
12 De HEER gedenkt en zegent ons,
zegenen zal Hij het volk van Israël,
zegenen het huis van Aäron,
13 zegenen wie de
HEER vrezen,
van klein tot groot.
(NBV21)

Opnieuw de drie groepen. Nu verzekert de dichter hen van Gods zegen. Dwz wie gelooft, zal vroeg of laat ontdekken dat de Heer jou en je nageslacht niet vergeet. Hij gedenkt. Hij zal zijn zegen geven aan de vrome Jood, de priesters en ieder die de HEER vreest, of ze nu  jong zijn of stokoud. Of de tijdgenoten van de dichter aan deze verzekering genoeg hadden om hun vragen en twijfels los te laten, valt te betwijfelen. Want velen zullen maar weinig van die mooie belofte in vervulling hebben zien gaan. Dan blijven zulke vragen.
Voor de latere christenen ligt dat anders: zij geloven vanwege de opstanding van Jezus (Pasen) dat Gods beloften niet per se in dit leven al uitkomen, hun vervulling ligt aan gene zijde van de dood. Zij verwachten de komst van Gods Rijk, een nieuwe hemel een nieuwe aarde. Een leven na dit leven maakt echter geen deel uit van het geloof van de dichter (zie vers 17).

Ps 115: 14 - 16    de inhoud van de zegen.
14 Moge de HEER u talrijk maken,
u en uw kinderen.

15 Moge de HEER u zegenen,
Hij die hemel en aarde gemaakt heeft.
16 De hemel is de hemel van de
HEER,
de aarde heeft Hij aan de mensen gegeven.
 (NBV21)

De inhoud van die zegen is heel aards: de dichter noemt nageslacht, veel kinderen en kleinkinderen. Maar vast bedoelt hij ook: vruchtbare akkers, welstand, vrede en gerechtigheid in het land. Dat hoort allemaal bij het concept zegen in het OT. Maw het gaat er in de zegen om dat de mensen het goed hebben. Dat is wat de HEER die ook de Schepper is, met zijn schepping wil bereiken8.
Dan omschrijft de dichter in vers 16 de verdeling tussen God en mens, tussen hemel en aarde. Hij bedoelt niet dat die twee geïsoleerd, los van elkaar staan: God in de hemel en de mens op aarde. Integendeel:

  • God in de hemel hoort, ziet wat mensen doen en ondergaan, Hij bemoeit zich er mee (5), hij doet wat Hem behaagt (3b), HIj gedenkt en zegent (12v). Daarom zegt de dichter wel dat God in de hemel isl, maar nergens voegt hij er aan toe dat God niet op aarde is.
  • En de mens op aarde moet niet menen dat hij er alleen voor staat en dan maar goden in het leven moet roepen. In het verborgene (de hemel) klopt een hart voor hem, vol van liefde en trouw (1c). Daarom zegt de psalmist wel dat de aarde voor ons mensen en onze verantwoordelijkheid is, maar nergens voegt hij eraan toe dat mensen niets met God in de hemel hebben. Door te vertrouwen zijn we met Hem verbonden die een hulp en een schild is, die zegenen wil.


Ps 115: 17 - 18     de levenden loven de HEER
17 Niet de doden loven de HEER,
niet wie zijn afgedaald in de stilte,
18 wij zijn het, wij zegenen de
HEER,
van nu tot in eeuwigheid.
Halleluja! 
(NBV21)

Na de hemel en de aarde komt nu de derde afdeling van de werkelijkheid aan de orde: het dodenrijk. Naar toenmalig begrip9 verblijven de doden als schimmen bij elkaar in een rijk onder de aarde. Daar eindigt ieder mens. Dat is het realisme van het OT.10
In het begin (1) had de psalmist gezegd, dat God zijn Naam groot moet maken, nl door Israël te zegenen, zodat zijn volk Hem zal eren en prijzen. Nu komt de dichter daarop terug. Hij benadrukt dat God dat echt moet doen. Want in het dodenrijk is er niemand die de lofzang zingt. Daar heerst de stilte. Dus niet best als er op aarde van Israël niets overblijft. Dan is er niemand meer die de HEER de lofzang zingt. Maar als God zijn naam waarmaakt, doet wat Hem behaagt (3b), zijn volk gedenkt (12), een helper en een schild is (9 - 11), en zegent (14 - 16) door Israël te bevrijden van vijanden en hun machtige goden, dan zijn er op aarde wel mensen die Hém zegenen (= loven, prijzen, danken en eren), nl wij = Israël, de gelovige gemeenschap in de tempel bij elkaar gekomen. Dan weet de dichter het weer: wij zegenen de HEER vandaag, morgen en altijd. Halleluja = loof de HEER.


-----
1 Vgl de eerste bede uit het onze Vader 'uw naam worde geheiligd', nl niet door ons, maar door God zelf.
Pas als dat gebeurt kan de mens God eren. Uit zichzelf is een mens daar niet toe in staat. Zelfs een profeet als Jesaja niet. Als hij in een droom God ziet, beseft hij zijn eigen onwaardigheid (Jes 6: 1 - 5).
In het NT heet dit 'de derde hemel' na (1) de dampkring die voor de vogelen des hemels is, en (2) de hemelkoepel die het water op veilige afstand houdt.
4 Tav Gods rol in natuur en geschiedenis ben ik agnostisch. Ik geloof wel in Gods invloed, maar zou niet weten hoe ik me die moet voorstellen. Dat klinkt armoedig, maar dat is niet het. Zo vind ik juist rumte om om alle concrete dingen die me bezig houden in het gebed te benoemen. Ik hoef immers niet te weten of en hoe God daar iets mee kan. Om dezelde reden kan ik ook blijdschap en dank voor alle goede dingen in mijn gebed uitspreken zonder dat ik snap hoe en wat God daar aan heeft bijgedragen.
5 Korpel, de Moor - De zwijgende God p. 33
6 Het gaat hem niet om beelden die Israël van en voor zijn God had gemaakt, zoals bv het gouden kalf (Ex 32).
7 Hulp en schild ook in Ps 33: 20 en Spr 2: 7 
Abram  (Gen 12: 1 - 9) heeft Hij geroepen om aan alle volken op aarde voor te leven dat het heil niet van de goden komt, maar van Hem. 
Israël en het Oude Testament deelt deze voorstelling met de volken van het Midden Oosten.
10 Van een voortbestaan in paradijs of hemel weten alleen de jongste geschriften van het OT.

terug

Afkortingen


van de Bijbelboeken > Register (kolom 1)

adhv = aan de hand van
Afb = Afbeelding
aw = aangehaald werk
BGT = Bijbel in Gewone Taal
BHS = Biblia Hebraica Stuttgartensie (Hebr. OT)
bv = bij voorbeeld
CGK = Christelijk Gereformeerde Kerk
cq = casu quo (bv ik doe kaas cq ham op mijn brood = ik doe kaas op mijn brood of anders ham)
DL = Dordtse Leerregels
dwz = dat wil zeggen
eva = en vele anderen
FB = FaceBook
GNB - Groot Nieuws Bijbel
GNT = Griekse Nieuwe Testament (Nestle-Aland)
Gr = Grieks
HCat = Heidelbergse Catechismus
Hebr = Hebreeuws
HKB = Historich Kritische Benadering (of Bijbelonderzoek)
HSV = Herziene  Staten Vertaling
HTB = Het Boek
ID = Intelligent Design
itt = in tegenstelling tot
Lat = Latijn
LuV = Lutherse Vertaling
LV14 = Leidse Vertaling 1914
LXX = Septuaginta (Grieks OT; 250 - 50 vC)
M = Meditatie (bv Mc 1:1M = Meditatie over Mc 1: 1)
NA = Nestle-Aland, 27-ste druk (Grieks NT)
NB = Naardense Bijbel (P. Oussoren, 2004)
NBG = Nederlands Bijbel Genootschap
NBG51 = Bijbelvertaling van het NBG (1951)
NBV = Nieuwe Bijbel Vertaling (2004)
NBV21 = Nieuwe Bijbel Vertaling van het NBG (2021)
nC = na Christus
NGB = Nederlandse GeloofsBelijdenis
NT = Nieuwe of tweede Testament
OT = Oude of eerste Testament
P = Paulus of de brieven van Paulus
p = pagina of pagina's 
PKN = Protestantse Kerk Nederland
PM = Post Modernisme
P = Preek (bv Ps 84P = Preek over Psalm 84)
Q = Quelle, bron van uitspraken van Jezus
resp = respectievelijk (bv A en B reden in resp een Golf en een Astra = A reed in een Golf, B in een Astra)
RKK = Rooms Katholieke Kerk
SV = Staten Vertaling
TeNaCh = Torah+Nebiïm+Chetoebim
v = volgende vers (bv Ps 1: 1v = Ps 1: 1 - 2)
vC =  voor Christus
vd = van de
vv = volgende verzen (bv Ps 1: 1vv = Ps 1: 1 - 3)

WV = Willibrord Vertaling
X = Chiasme (kruisstelling)
> = zie (bv > 2 betekent zie bij punt 2)
// = synoniem parallellisme
<> = tegenstelling, ook: antithetisch parallellisme

 

 

×