12 Nieuwe Testament
Grotendeels lezen als het proza van het OT1
De verhalende literatuur van het NT bestaat uit de evangeliën (Mat, Mc, Luc, Joh) en het boek Handelingen dat deel twee, het vervolg op Luc is. Veel van wat we bij het proza van het OT hebben geleerd, is ook nu van toepassing: er is een hoofdpersoon, een held, een queeste, er zijn sleutelwoorden, er zijn aanduidingen van tijd en plaats, personages die komen en gaan, er is een zorgvuldig opbouwde compositie, afwisseling van dialoog en vertellerstekst, omlijstingen enz.
De evangeliën zijn ook anderszins door en door oud-testamentisch / Joods: het heilige boek waar ze uit citeren is de Hebreeuwse TeNaCh (OT). En voortdurend komen we de Joodse wereld en cultuur tegen: besnijdenis, sabbat, tempel, wet, gelijkenissen (Hebr. masjaal), Farizeeën, (Hoge)priesters enz.
Vanwege de Joodse achtergrond is het van belang om goed thuis te zijn in het OT. Anders ontgaan je de dingen die de schrijver wil zeggen. Zo is de lofzang van Maria in Luc 1: 46 – 55 ondenkbaar zonder het lied van Hanna in 1 Sam 2.
Structuur
Op het eerste gezicht lijkt het verhaal op een bonte kralenketting: een grote hoeveelheid anekdotes, voorvallen, wonderen, gelijkenissen die zonder veel verband achter elkaar zijn gezet. Maar bij nader toezien wordt er toch wel een duidelijke structuur zichtbaar: Jezus optreden in Galilea, een reis naar Jeruzalem, het lijdensverhaal uitlopend op de Opstanding2. De evangelisten maken elk een unieke compositie, zo ordent bv Mat veel uitspraken van Jezus thematisch in vijf grote redevoeringen, Luc heeft Jezus’ uitspraken niet op onderwerp bij elkaar gezet.
Belangrijke woordjes voor de compositie zijn oa
- ‘en het geschiedde’ (Gr kai egeneto; Hebt wa-jehi). Soms staan deze woordjes in reeksen van drie bij elkaar (bv Luc 5: 1.12.17 of Luc 24: 4.15.30). Een andere keer omlijsten ze het gedeelte er tussen (bv Luc 1: 8 en 1: 23).
- ‘en zie’ (Gr kai idou; Hebr hinnè). Het is vaak in gebruik om de aandacht op een nieuw personage te vestigen (bv Luc 5: 12). Een ander gebruik: in redevoeringen wijst het op het springende punt dat de spreker wil maken (bv Luc 1: 20.31.36)
Fokkelman stelt voor om de evangeliën verbindend te lezen, dwz de samenhangen op te sporen die het evangelie binnen zichzelf vertoont, met andere evangeliën en met het OT. Daarvoor zijn de volgende vier stappen noodzakelij die hij illustreert met voorbeelden uit Luc.
1 vertelkundige analyse: wie is de held, wat is de queeste, de plot enz.
Antwoord: In de evangeliën3 is Jezus de held, zijn queeste: zichzelf geven in de dood aan het kruis. De plot is dat deze weldoener zelf het grootste onheil over zich heen krijgt. Maar juist door kruis en opstanding overwint hij de dood (plot).
Maar er is ook een andere queeste: die van zijn tegenstanders, die Jezus zoeken te doden en daarin slagen, maar daardoor mislukken omdat Jezus ten derde dage opstaat uit de dood.
Er is ook nog een tweede plot: over de Schrift (OT) die in vervulling gaat.
De evangeliën zijn sterk gericht op de lijdensgeschiedenis. Jezus kondigt zijn eigen dood drie maal aan, ook het Pesachmaal wordt om die reden verteld. (*Mc brengt extra vaart in zijn evangelie door 42x het woordje ‘terstond’ (Gr euthus) te gebruiken.) Luc brengt het lijden extra onder de aandacht aan het begin van het reisbericht door van uitgang en opneming te spreken (Luc 9: 31 en Luc 9: 51), en onderweg drie maal ‘ aangezicht’ te noemen (Luc 13: 22; 17: 11 en 19: 28v).
2 structuuranalyse: hoe steekt de compositie in elkaar? We kunnen letten op personages, onderwerp en vooral op tijd en ruimte.
Maar er is nog iets: Volgens de Franse semioticus A. Greimas moet de held van een verhaal drie keer een test of proef doorstaan. Die zijn in het evangelie inderdaad terug te vinden:
- Luc 4 > de verzoeking in de woestijn (de proef waarmee zich als held kwalificeert)
- Luc 23 > de kruisiging (de beslissende proef)
- Luc 24 > de opstanding (de proef die bewijst dat Jezus alle eer toekomt).
Dat maakt duidelijk dat begin (1 proef) en finale (2 proeven) om het middengedeelte (geen proeven: Jezus’ optreden in Galilea en reis naar Jeruzalem) heen staan.
3 Lateraal, zijdelings lezen: de synopsis erbij
Bijzonder is dat Mat, Mc en Luc zoveel gelijkenis vertonen, dat het mogelijk en zinvol is om hun teksten naast elkaar in kolommen af te drukken. Dat verschaft ons zoveel eeuwen later de gelegenheid om ze te vergelijken en de unieke trekjes van Mat, Mc en Luc op te sporen. Bv het gebruik van het woordje verzoeken, bidden, waken enz.
NB We doen de verhalen geen recht, als we ze gebruiken om te achterhalen hoe het in het echt precies gebeurde. ‘...elk verhaal heeft zijn eigen innerlijke waarheid.’4
4 Metaforisch lezen: de gelijkenissen en andere symbolen met inzet van je creativiteit proberen te begrijpen.
Voorbeelden: de discipelen zijn vissers en moeten vissers van mensen worden. Dood zijn als vorm van slapen opvatten, opstaan en wakker worden en waakzaam zijn als een vorm van verrijzenis en leven.
-----
1 Fokkelman, Vertelkunst p 193 - 211
2 Mat en Luc vertellen ook nog van Jezus jeugd + geslachtsregister; Joh vertelt niets over jeugd of geslachtsregister, maar wel dat de oorsprong van Jezus God zelf is. Ander verschil met Mat, Mc en Luc is dat Joh meer dan eens naar Jeruzalem laat reizen.
3 In Hnd vooral Petrus en Paulus) is Jezus de hoofdpersoon of held van het verhaal.
4 Fokkelman, Vertelkunst p 204.
Achtergronden
Afkortingen
van de Bijbelboeken > Register (kolom 2) adhv = aan de hand van Afb = Afbeelding BGT = Bijbel in Gewone Taal BHS = Biblia Hebraica Stuttgartensie (Hebr. OT) bv = bij voorbeeld CGK = Christelijk Gereformeerde Kerk DL = Dordtse Leerregels GNB - Groot Nieuws Bijbel GNT = Griekse Nieuwe Testament (Nestle-Aland) Gr = Grieks HCat = Heidelbergse Catechismus Hebr = Hebreeuws HTB = Het Boek HSV = Herziene Staten Vertaling ID = Intelligent Design Lat = Latijn LuV = Lutherse Vertaling LV14 = Leidse Vertaling 1914 LXX = Septuaginta (Grieks OT; 250 - 50 vC) M = Meditatie (bv Mc 1:1M = Meditatie over Mc 1: 1) NA = Nestle-Aland, 27-ste druk (Grieks NT) NB = Naardense Bijbel (P. Oussoren, 2004) NBG = Nederlands Bijbel Genootschap NBG51 = Bijbelvertaling van het NBG (1951) NBV = Nieuwe Bijbel Vertaling (2004) NBV21 = Nieuwe Bijbel Vertaling van het NBG (2021) nC = na Christus NGB = Nederlandse GeloofsBelijdenis NT = Nieuwe of tweede Testament OT = Oude of eerste Testament PM = Post Modernisme PKN = Protestantse Kerk Nederland Pr = Preek (bv Ps 84Pr = Preek over Psalm 84) RKK = Rooms Katholieke Kerk SV = Staten Vertaling TeNaCh = Torah+Nebiïm+Chetoebim v = volgende vers (bv Ps 1: 1v betekent Ps 1: 1 - 2) vd = van de vv = volgende verzen (bv Ps 1: 1vv betekent Ps 1: 1 - 3) vC = voor Christus WV = Willibrord Vertaling X = Chiasme (kruisstelling) > = zie (bv > 2 betekent zie bij punt 2) // = synoniem parallellisme <> = antitthetisch parallellisme |