Mat 25: 14 - 30 en Luc 19: 11 - 27
De gelijkenis van het toevertrouwde geld (talent en mine) vinden we bij Mattheüs en bij Lucas.1 We gaan hier niet op zoek naar de oorspronkelijke gelijkenis zoals Jezus die verteld zou kunnen hebben. We willen de versies van Mat en Luc in hun eigenheid verstaan. Het helpt dan om die twee onderling goed te vergelijken en te letten op overeenkomsten en verschillen. Dan blijkt dat er enkele in het oog springende punten zijn, die wijzen op eschatologische tendenzen bij Mat (groen) en op historiserende motieven bij Luc (oranje).
Mattheus 25: 14 - 30 | gemeenschappelijk | Luc 19: 11 - 27 |
Een mens die op reis ging | Man van hoge afkomst, op reis om koningschap te krijgen | |
Drie dienaren | Tien dienaren | |
5, 2 en 1 talent | elk 1 mine | |
Elk naar eigen bekwaamheid | --- | |
--- | Doe zaken | |
--- | (14) Medeburgers willen hem niet als koning | |
5 talenten + 5 2 talenten + 2 1 talent + 0 |
--- --- --- |
|
Na lange tijd keert de heer terug | De heer keert als koning terug | |
Afrekenen | Wat hebben de knechten verdiend? | |
5 + 5, goede en betrouwbare dienaar, over weinig was je betrouwbaar; over veel zal ik je aanstellen. Ga binnen in de vreugde van de Heer |
1 + 10, goede dienaar, in het kleinste betrouwbaar geweest machthebber over tien steden |
|
2 + 2, goede en betrouwbare dienaar, over weinig was je betrouwbaar; over veel zal ik je aanstellen. Ga binnen in de vreugde van de Heer |
1 + 5, in het kleinste betrouwbaar geweest machthebber over vijf steden |
|
1 + 0, want angst voor de hardheid van zijn heer die maait en verzamelt... verborgen in de aarde |
1 + 0, want angst voor de strengheid van zijn heer die neemt en maait... verborgen in zweetdoek |
|
Uit je mond zal ik je oordelen | ||
Je wist dat | ||
Had het op de bank gezet: rente | ||
Neem ene talent af en geef het aan hem de tien talenten heeft | Neem de mine af en geef het aan hem die tien minen heeft | |
--- | Bezwaar van de anderen | |
+ en overvloed hebben | Wie heeft zal gegeven worden | |
Wie niet heeft zal afgenomen worden | ||
Onnutte dienaar moet weg, buitenste duisternis, geween | ---- | |
(27) De vijanden die hem niets als koning wilden, worden afgeslacht |
Toelichting bij versie Mattheüs
Een rijke man gaat op reis en draagt aan zijn drie dienaren zijn bezit over. Ze krijgen resp 5 + 2 + 1 talenten. Dat zijn reusachtige bedragen: voor 1 talent (34,2 kg goud) moest een dagloner ongeveer 20 jaar werken!
Opvallend is dat de meester bij zijn terugkeer spreekt van weinig (over weinig zijn jullie betrouwbaar geweest 21, 23). Voor hem gaat het niet om grote bedragen, hij is eindeloos rijk. Dat suggereert dat het hier om God of Christus zou kunnen gaan.
Dat de een meer krijgt dan de ander, heeft te maken met ieders bekwaamheid (om handel te drijven?). Daar is hun meester kennelijk van op de hoogte.
Een opdracht krijgen ze niet, maar ze begrijpen wat de bedoeling is: als hun meester terugkomt, zal hij het geld terug vragen en natuurlijk is het de bedoeling dat ze er handel mee drijven en winst maken. Twee van de drie gaan direct aan de slag en zijn heel succesvol: ze verdubbelen allebei het hun toevertrouwde vermogen. Het komt niet in hun op het geld voor zichzelf uit te geven.
Na lange tijd (19)2 komt de heer terug en vraagt rekenschap. Met identieke woorden (20 en 22) zeggen de eerste twee knechten wat hun was overgedragen en dat ze vijf cq twee talenten hebben gewonnen.
En met ook al gelijkluidende woorden (21 en 23) maakt de meester hun een compliment (goede en betrouwbare dienaar) en beloont ze (ga binnen in de vreugde van de heer (dwz 'de hemel') en geeft een reden op (over weinig was je betrouwbaar, over veel zal ik je aanstellen). Dat ze het geld zelf mogen houden of aan de heer teruggeven vertelt Mat niet. Het laatste lijkt het meest voor de hand liggend. Maar vers 28 suggereert dat de eerste knecht de tien talenten nog steeds heeft. Mat vond het niet belangrijk hier precies in te zijn: voor de betekenis van de gelijkenis maakt het inderdaad niet uit.
De derde echter begraaft zijn ene talent in de grond. De reden daarvoor vinden we in vers 24: hij is bang voor zijn meester, die een hard mens is: die maait waar hij niet gezaaid heeft en (parallellisme) verzamelt waar hij niet heeft uitgestrooid. Een rover dus. De derde knecht was niet blij met wat hem is toevertrouwd, hij had het liever niet gekregen. Hij is er verlegen mee. Hij is blij dat hij het zijn meester nu terug kan geven.
Mat vertelt niet dat de meester ontkent dat hij een dief is, of dat hij boos is om deze belediging. Maar als de derde knecht dat wist, dan is het een slechte en luie dienaar die voor zijn ‘niets doen’ ook nog eens zijn meester de schuld geeft. Die is zo streng. De knecht had het geld toch bij de bank kunnen brengen om er rente over te krijgen? Dan was dat misschien ook wel verdubbeld (na lange tijd, 19).
Dan gebiedt de heer (aan de knecht van de 2 + 2 talenten) om het ene talent van de derde knecht te geven aan hem die er 10 heeft. Hij wil het blijkbaar niet zelf terug…Zo is deze gelijkenis ook een illustratie bij het gezegde
‘wie heeft die zal gegeven worden, en hij zal overvloed hebben;
en van wie niet heeft zal zelfs wat hij heeft afgenomen worden’3 en 4
Het loopt slecht met deze nutteloze knecht af: hij wordt uit (het huis) gegooid (door de andere twee knechten) en verdwijnt in de buitenste duisternis (omschrijving voor de akeligste plaats in het dodenrijk), waar het geween (verdriet om gemiste kansen) en tandengeknars (spijt en wroeging om fout gedrag)
Context Mat
Uit allerlei details blijkt, dat Mat de gelijkenis aanpast aan de situatie van zijn gemeente. Zie de groen gemarkeerde stukjes. Na het jaar 70, als Jeruzalem en de tempel zijn verwoest, gaat de geschiedenis gewoon verder. De Heer kwam niet terug terwijl het einde der tijden leek aangebroken te zijn. De gemeente dreigt te verslappen in geloof en werken. Mat maakt in deze gelijkenis duidelijk dat de Heer toch echt een keer zal komen (na lange tijd), rekenschap zal vragen, en dat een geloof dat alleen maar geloof is en niets heeft uitgewerkt te weinig is. Dan dreigt de buitenste duisternis, het geween en tandengeknars.
Daartegenover mag de gemeente weten, dat de Heer buitengewoon rijk is (in liefde en gaven) en elk van zijn volgelingen een of meer talenten geeft. Ieder naar zijn bekwaamheid: niemand wordt overvraagd. Maar degenen die het inzetten zullen toch maar hun toevertrouwde talent weten te verdubbelen. Van moeite en tegenwerking is geen sprake. Het gaat haast vanzelf. Hun beloning is het tegenovergestelde van de buitenste duisternis: zij mogen ingaan in de vreugde van de Heer.
Kortom, Mat zet deze gelijkenis in het kader van wederkomst en laatste oordeel. Daarom staat hij met vergelijkbare gelijkenissen in Mat 25, de zgn eschatologische gelijkenisrede.
Talent
Het gaat hier dus niet om talenten die je op school, in de sport of bij muziekles ontwikkelt. De strekking van de gelijkenis is niet dat je goede cijfers moet halen of het hoogste diploma. Het gaat niet om zelfontwikkeling, maar om de gave van het geloof. Het talent is een geloofstalent.
- Die gave is zo kostbaar dat die alleen maar met de duurste munt, een talent, vergeleken kan worden.
- Of het geschenk van het geloof nu klein of groot is (1, 2 of 5), het komt erop aan dat je daarmee iets bijdraagt aan het doorbreken van Gods nieuwe wereld.
Toelichting bij versie Lucas
Luc breidt de gelijkenis uit met tegenstanders of vijanden (14 en 27) die niet willen dat de rijke man koning zou worden. Zo legt hij een verbinding met het historische voorval van Archelaüs, die na de dood van zijn vader koning Herodes (4vC) naar de hoofdstad Rome reist om van de keizer de koninklijke waardigheid te vragen. Uit Judea en Samaria reisden echter ook mensen naar Rome die hem niet als koning of leider wilden. Tevergeefs: Archelaüs kwam als ethnach (= leider van het volk, vazalkoning) terug. De opstanden die daar het gevolg van waren, liet hij genadeloos neerslaan. Er vielen 3000 doden. Tien jaar later ging opnieuw een delegatie naar Rome met het verzoek om Archelaüs uit zijn functie te ontheffen, vanwege de bikkelharde invulling van zijn koningschap. Nu krijgen zij wel hun zin. Keizer Augustus verbant Archelaüs naar Vienna in Gallië.
Lucas geeft de gelijkenis dus niet als Mat een eschatologische strekking, maar linkt die aan echte gebeurtenissen uit het verleden of in de nabije toekomst (die voor Lucas en zijn lezers al weer verleden tijd is). Het blijft bij hem een aards, concreet voorbeeld, zo blijkt uit allerlei details (oranje gemarkeerd).
De heer geeft tien van zijn slaven elk 1 mine, dat is een zilveren munt ter waarde van honderd sikkels of honderd denarii. Daar moest een dagloner ongeveer honderd dagen voor werken.
Wanneer hij als koning terugkomt (na korte of lange tijd) wil hij weten wat zijn knechten met het geld bereikt hebben. De eerste wist van de ene er tien te maken, de tweede vijf. De beloning is anders dan bij Mat niet de hemel, maar juist passend voor iemand die koning is geworden: zij mogen machthebbers worden over tien cq vijf steden.
Dan komt de derde, die vertelt dat hij de mine in een zweetdoek heeft bewaard.
Wat nu volgt, lijkt sterk op wat we ook bij Mat lezen: De derde heeft er niets mee gedaan om voor zijn heer winst te maken. Als reden geeft hij de strengheid van zijn meester op, die neemt wat hij niet geplaatst heeft en maait wat hij niet gezaaid heeft. Maw de nieuwe koning is eigenlijk een rover. De koning geeft de derde geen ongelijk, en noemt hem een slechte dienaar. Als hij deze dingen wist, had hij toch die ene mine naar de bank moeten brengen. Dan zou die rente opbrengen. De (acht) andere knechten moeten hem de ene mine afnemen en geven aan degene geven die er tien heeft.
Het spreekwoord bij Luc is woordelijk hetzelfde als bij Mat maar wel iets korter: hij laat het (eschatologische) ‘hij zal overvloed hebben’ weg.
Een belangrijker verschil: deze derde knecht krijgt geen (eschatologische) straf. Hij heeft immers niets oneerlijks gedaan: de koning krijgt netjes zijn mine terug. Dat past ook weer bij het historisch echte van Lucas.
De koning is wel woedend op de mensen die hem tegenwerkten. Die laat hij afslachten.
Over de vierde t/m tiende knecht lezen we niets meer, het punt is nu, na de derde gemaakt.
Context
Lucas plaatst deze (historiserende) gelijkenis op het eind van zijn bericht (Luc 9: 51 – 19: 28) over de ook al historische reële reis van Jezus naar Juda in het Zuiden. Vlak voor zijn intocht in Jeruzalem is er eerst de gelijkenis van het toevertrouwde geld. Lucas lijkt op de aanstaande gebeurtenissen te zinspelen:
- Is Jezus die man van goede afkomst (12a, de hemel) die naar een ver land gaat (12b, de aarde) om in de hoofdstad Jeruzalem het koningschap te verkrijgen (12c)?
- De vijanden die niet willen dat hij koning wordt (14), zijn dat de religieuze leiders in Jeruzalem, die Jezus na een schijnproces laten kruisigen?
- Zullen de lezers van Lucas bij de slachtpartij (27) gedacht hebben aan de verwoesting van Jeruzalem in 70nC?
Gespreksvragen
1 Iedere gelovige heeft het talent van het geloof gekregen. De een meer, de ander wat minder. Hoe verklaar je dat verschil?
2 Wat zet jij in om je geloof te laten werken? Denk aan tijd, geld, huis, bezit, levenslust en energie, wijsheid enz. Heb je ook nog een speciale geestesgave (charisma)?
3 Wat draag je zo bij aan het doorbreken van Gods nieuwe wereld in onze oude wereld?
4 Hoor je in de eschatologische context bij Mat (wederkomst, oordeel, ingaan in vreugde van de heer, de buitenste duisternis met geween en tandengeknars) een bedreiging, een wake-up call of nog wat anders?
5 Wat vind je van de mogelijke verbinding (bij Luc) van de gelijkenis met historische gebeurtenissen?
-----
1 Het begin doet trouwens aan Mc 13: 34 denken, die de gelijkenis uitwerkt in een oproept tot waakzaamheid (Mc 13: 35 – 37)
3 Zodat hij zijn leven dat niet echt zijn bezit is, ook verliest
4 Gezegde komt ook voor ivm de vraag waarom Jezus in gelijkenissen spreekt (Mc 4: 25 par Mat 13: 12 en Luc 8: 18b)
Achtergronden
Afkortingen
van de Bijbelboeken > Register (kolom 2) adhv = aan de hand van Afb = Afbeelding BGT = Bijbel in Gewone Taal BHS = Biblia Hebraica Stuttgartensie (Hebr. OT) bv = bij voorbeeld CGK = Christelijk Gereformeerde Kerk DL = Dordtse Leerregels eva = en vele anderen GNB - Groot Nieuws Bijbel GNT = Griekse Nieuwe Testament (Nestle-Aland) Gr = Grieks HCat = Heidelbergse Catechismus Hebr = Hebreeuws HTB = Het Boek HSV = Herziene Staten Vertaling ID = Intelligent Design Lat = Latijn LuV = Lutherse Vertaling LV14 = Leidse Vertaling 1914 LXX = Septuaginta (Grieks OT; 250 - 50 vC) M = Meditatie (bv Mc 1:1M = Meditatie over Mc 1: 1) NA = Nestle-Aland, 27-ste druk (Grieks NT) NB = Naardense Bijbel (P. Oussoren, 2004) NBG = Nederlands Bijbel Genootschap NBG51 = Bijbelvertaling van het NBG (1951) NBV = Nieuwe Bijbel Vertaling (2004) NBV21 = Nieuwe Bijbel Vertaling van het NBG (2021) nC = na Christus NGB = Nederlandse GeloofsBelijdenis NT = Nieuwe of tweede Testament OT = Oude of eerste Testament PM = Post Modernisme PKN = Protestantse Kerk Nederland Pr = Preek (bv Ps 84Pr = Preek over Psalm 84) Q = Quelle, bron van uitsrpaken van Jezus RKK = Rooms Katholieke Kerk SV = Staten Vertaling TeNaCh = Torah+Nebiïm+Chetoebim v = volgende vers (bv Ps 1: 1v betekent Ps 1: 1 - 2) vd = van de vv = volgende verzen (bv Ps 1: 1vv betekent Ps 1: 1 - 3) vC = voor Christus WV = Willibrord Vertaling X = Chiasme (kruisstelling) > = zie (bv > 2 betekent zie bij punt 2) // = synoniem parallellisme <> = antitthetisch parallellisme |