Kierkegaard
Afb 8 Søren Aabye Kierkegaardnaar een tekening van Neils Christian Kierkegaard,
Public domain, via Wikimedia Commons
Levensloop
Kierkegaard werd geboren 5 mei 1813 in het gezin van een rijke koopman in het Deense Kopenhagen. Hij was de jongste van zeven kinderen. Zijn vader was een zwaarmoedige man die erg inzat over een voorval toen hij nog vrijgezel was. De rampen in zijn leven - het verlies van vrouw en kinderen - interpreteert hij als Gods straf voor zijn slechte gedrag. Pas kort voor zijn dood openbaarde hij het geheim aan Søren. Maar deze geeft het niet door aan zijn lezers. Hier en daar zouden zijn geschriften er wel op zinspelen, maar wat het belastende voorval precies was, is nog altijd onduidelijk: een vervloeking? of een seksuele misstap? Hoe dan ook, vader geeft zijn kinderen een streng christelijke opvoeding mee, die Søren eveneens somber stemt. Pas rond 1848 breekt de blijdschap en kracht van het geloof door.
In 1830 begint Kierkegaard aan zijn studie theologie. Tijdens zijn studie overlijden twee zussen (allebei 33) een broer, een schoonzuster, zijn moeder en zijn vader (1838). Deze gebeurtenissen grijpen hem erg aan en zetten hem op het spoor van de introspectie. Hij zou een meester worden in het beschrijven van menselijke gevoelens en gedragingen: angsten, verlangens, schuld, berouw, vertwijfeling, ironie, verdringing. De zelfreflectie brengt hem tot het besluit om zijn verkering met de tien jaar jongere Regine Olsen na een jaar te beëindigen (okt 1841) en om af te zien van een predikantschap in de (Lutherse) kerk van Denemarken. Hij kan het zich financieel veroorloven om niet te werken. Die indruk dat hij niets uitvoert, wekt hij ook graag, maar ondertussen schrijft hij 1843 - 1851 het ene boek na het anderen. En alle jaren houdt hij uitgebreide dagboeken bij met waarnemingen, invallen enz. De vele boeken die hij schrijft verschijnen voor een deel pseudoniemen, zoals Victor Eremita, Joh. de Silentio, Vigilius ea. Op eigen naam publiceerde hij oa tientallen ‘Stichtelijke Toespraken’. Al deze boeken horen echter bij elkaar. Ze vertegenwoordigen alle mogelijke menselijke emoties en gedragingen. Samen maken ze duidelijk wat Kierkegaard zeggen wil.
In 1846 wordt Kierkegaard in vele edities van het roddelblad de Korsaar belachelijk gemaakt met satirische artikelen en spotprenten. Daar lijdt hij onder. Het is ook het jaar dat hij verwacht te sterven, 33 jaar oud, net als twee van zijn zussen. Dat gebeurt niet. In de verlenging die volgt zet hij het schrijven voort. De onderwerpen zijn nu christelijker dan voorheen en bevatten steeds vaker ook kritiek op de Deense staatskerk waartoe praktisch alle Denen behoren en geloof in Gods genade vanzelfsprekend is. Kierkegaard stelt: christen zijn is niet iets algemeen burgerlijks. Dat ben je niet krachtens geboorte, maar vanwege een keus, een breuk met het gewone leven en het navolgen van Jezus. Zo ging Kierkegaard dat zelf ook steeds meer ervaren.
Na een pauze vanaf 1851 pakt hij 1854 de pen weer op. Aanleiding is de dood van bisschop J. P. Mynster (30 jan 1854) en de aanstelling (15 april 1854) van een nieuwe bisschop H. L. Martensen. Deze hemelde de overleden bisschop zo op, dat Kierkegaard dat onverdraaglijk vond. Een heftige pennenstrijd ontbrandt. Die put Kierkegaard totaal uit. Hij zakt op straat in elkaar en zes weken later overlijdt hij in het ziekenhuis (11 nov 1855).
In het kort
Kierkegaard beschrijft de mens niet als mensheid, maar als individu. Het gaat hem niet om de essentie of het wezen van de mens. Dat kan wel, de mens in zijn algemeenheid beschrijven, maar daarmee zou je juist missen dat ieder mens uniek is: een ik dat een zelf moet worden en in een geestelijke relatie met God mag leven.
Kierkegaard ontleedt haarfijn de menselijke gevoelens en gedachten. Hij meent dat er drie manieren zijn waarop een mens in het leven kan staan (existeren): esthetisch, ethisch of religieus. Een mens vindt zijn bestemming door aan zichzelf te werken en het esthetische stadium achter zich te laten en ethisch en liefst religieus te gaan leven. De impuls daartoe bemerkt een mens in zichzelf: het is de vertwijfeling (in allerlei vormen en gradaties, bv zwaarmoedigheid of cynisme, verdringing) die hem aanzet de weg van de loutering en de geestelijke groei te gaan. In deze dingen is Kierkegaard zijn tijd ver vooruit. Veel van zijn inzichten vinden we terug in de pastorale psychologie, bv in het werk van W. Zijlstra, Op zoek naar een nieuwe horizon (1989).
Esthetische bestaan1
In het esthetische bestaan is de mens een ik die leeft als iedereen: naar school om dingen te leren, werken, geld verdienen, mee praten over de dingen in de krant enz. Hij wil het liefst vrij zijn van alles om zoveel mogelijk te genieten. Hij leeft voor de zintuigen: de prikkels en gewaarwordingen.
Het is niet dat Kierkegaard tegen werken of kranten lezen enz bezwaar heeft, maar tegen het vrijblijvende ervan. De ik laat zijn identiteit afhangen van de ander. Hij speelt voortdurend een rol. Hij wisselt steeds van masker. Deze ik leeft niet voluit menselijk. Hij is niet echt, niet een iemand, een niet-ik, een niks. Zo af en toe voelt deze nobody dat ook aan de onrust in zichzelf, het gevoel van leegte dat hem overvalt. Dat zou hem moeten aansporen de stap naar het ethische bestaan te zetten. Maar lang niet altijd gebeurt dat. Dan wordt de onrust gedempt met iets nieuws, bv vaker naar het museum. Maar dat is een herhaling van zetten: opnieuw leegte.
Ethisch bestaan
Als de niet-ik zijn vertwijfeling goed doorziet en aanvaardt (waar wil hebben), dan weet hij wat hij doen moet: hij moet ervoor kiezen zijn esthetische bestaan op te geven door echt te luisteren naar en gehoor te geven aan wat er omgaat in zijn hart en ziel. Hij moet dus kiezen voor zichzelf en verantwoordelijkheid nemen voor zijn leven (en sterven). Deze opdracht is zijn goddelijke roeping: niet de niks blijven die hij is, maar de unieke persoon die hij in aanleg is worden. De vrijheid nemen om een zelf te worden en nooit meer zijn eigenheid te verliezen in zijn werk, huwelijk en andere dingen die hij doet. Maar kan dat wel? Heeft zo te leven wel toekomst? Ja, want in de mens werkt een eeuwige macht: het geloof dat alle dingen ten goede gekeerd worden voor hen die God liefhebben.2
Religieus A
De vertwijfeling aanvaarden betekent ook aanvaarden wie je bent: je mooie en minder mooie eigenschappen, je verleden incl de dingen waar je je voor schaamt en schuldig om voelt. Want dat is wie je bent en uit die persoon moet de nieuwe geboren worden. ‘Als ik het verleden niet kan berouwen, dan blijft de vrijheid een droom'3. Alleen wie zijn verleden onder ogen komt, kan het te boven komen, zodat hij zich er niet langer bewust en onbewust door laat drijven. Wie het verleden verwerkt heeft een toekomst, hij mag verwachten dat het goed komt. (Jak 1: 12 - 17)
Kierkegaard ziet deze vorm van berouw en geloof als algemeen menselijk. Om het van het specifiek christelijke geloof te onderscheiden noemt hij deze bestaanswijze religieus A.
Religieus B
Christelijk wordt religieuze existentie als de mens rein van hart is. Dwz dat hij maar één ding wil, nl zich op God richten, die in Jezus mens geworden is en zijn genade bewezen heeft. Zijn nabijheid ervaren, zijn liefde ontvangen om daarvan te delen met de mensen om hem heen. Dus: de navolging van Christus in een dienstbaar leven en de offers brengen die het gaan van de weg vraagt. Vrijheid is vrij zijn voor de ander.
Omdat de oneindige God voor het denken niet valt te combineren met een eindige mens, is Jezus Christus als Godmens en Redder niet logisch inzichtelijk te maken. Het christelijk geloof (religiositeit B) vraagt dus een sprong die voor de buitenstaander absurd lijkt.
Hegel
Kierkegaard is in alles de tegenpool van de Duitse filosoof G.W.F. Hegel (1770 - 1831). Deze was door de Franse revolutie van 1789 op het idee gebracht dat de geschiedenis een voortdurende botsing van tegengestelde ideeën is, die dan op een hoger niveau verzoend worden. Zo botste de monarchie (absolute vorst, geen vrijheid voor het volk) met het protesterende volk dat vrij wil zijn. De botsing is een bloedige: revolutie en terreur. Maar later ontstaat er een nieuw evenwicht, eerst met Napoleon, vervolgens met een staatsvorm gebaseerd op een grondwet, met een scheiding der machten. Zulke processen neemt Hegel overal waar. Hij bouwt er een heel filosofisch systeem op. De geschiedenis is een geschiedenis van de Geest die door de ontwikkelingen heen zichzelf leert kennen. Om het theologisch te zeggen: dit betekent dat ‘...een abstracte God, die voorafgaand aan de schepping zelfstandig zou bestaan, zichzelf opheft...door met de schepping te beginnen, om door de tegenstellingen van de wereld heen in eenheid met de wereld God te worden.’4
Vergelijking
De verschillen konden niet groter zijn:
Kierkegaard | Hegel |
De reële mens: één voor één (existentie) | De abstracte idee mensheid, collectief (essentie) |
Kennis is nooit abstract. Bv de dood is altijd de dood van een mens. Want wat kun je over de betekenis van de dood zeggen, zonder de angst, zorgen, het verdriet van de mens die het aangaat erbij te betrekken? Hetzelfde geldt van geloof: dat is altijd geloof van een concreet mens en van hoe deze zichzelf ziet en beleeft tov God. Over geloof en dood valt niet zinnigs te zeggen onder afzien van de mens. Je moet het concrete en het abstracte bij elkaar houden, het fenomeen en het begrip, het verhalende en analyserende. |
Kennis is abstract, losgemaakt van de concrete mensen. |
De geestelijke ontwikkeling van een mens | De ontwikkeling van de totale geschiedenis |
De mens moet tot geloof komen. Dat is zijn bestemming. | Geloof en christendom zijn niet het doel maar een doorgangsfase in de ontwikkeling van de geschiedenis |
Geloven is niet een theorie aanhangen, maar aan God toegewijd zijn en heel praktisch Christus navolgen. | Geloven is theorie aanhangen, nl het systeem van Hegel voor waar houden. |
Veel aandacht voor wat er in een mens omgaat: gevoelens, vertwijfeling, leegte, ambivalentie. De drie stadia zijn wel vergelijkbaar met Hegels these <> antithese en hogere synthese. |
Ziet een proces: een dialectiek van these, antithese die elkaar opheffen (tot verzoening komen) in een hogere synthese. Zowel het een als het ander zijn belangrijk en brengen samen iets beters voort. Zie Parijs 1789. |
God in de mens - die hem roept een zelf te worden, als enkeling met God te leven. | God buiten de mens |
God de bron van louter goede dingen (Jak 1: 12 - 17) | God werkzaam in een geschiedenis van conflicten |
De mens is niet wat hij moet en kan zijn | De geschiedenis heeft nog niet zijn doel bereikt. De huidige toestand is het resultaat van een ontwikkeling of proces en dus noodzakelijk; niet afkeurenswaardig |
Geloven richt zich op God, op de paradox van Jezus in wie God mens werd. Een historisch persoon met eeuwigheidswaarde. Dat valt niet logisch te beredeneren, want het denken houdt zich bezig met eindige dingen. Geloven en denken gaat uit elkaar. | Geloven en denken gaan uiteindelijk in elkaar op, want er is geen wezenlijk onderscheid (en dus geen paradox) tussen God en de schepping. God is de totaliteit van de schepping. |
De mens moet werken aan zijn geestelijke groei | De mens moet zijn plek weten in het historische proces en zijn plicht doen. |
Belang voor de narratieve theologie
Kierkegaard is een verhalen verteller, geen systematicus. Door heel zijn werk heen vinden we scherpzinnige, gevatte zelf bedachte verhalen en parabels naast besprekingen van teksten uit de Bijbel. Al vertellende kan hij dingen uitleggen die buiten de verhaalvorm om niet te begrijpen zijn.
Daarbij is het winst, dat Kierkegaard God niet in de natuur zoekt, als verklaring voor al wat is. God is voor hem niet het hoogste zijnde, maar iets in of verbonden aan ieder mens: de stem die roept tot de vrijheid, God...die niet langer in de natuur gezocht, maar als diepste grond van het eigen innerlijk gevonden wordt.6
Kierkegaard brengt God niet onder in een klassiek systeem van definities en bepalingen. God heeft wel met de schepping te maken. Hij openbaart zijn grootheid zowel in de natuur als in de mens. Een gewone grootheid: de sterren laten Gods majesteit zien. En een omgekeerde grootheid: een mens die met zichzelf niet meer leven kan, moet weten dat God in zijn erbarmen groter is dan het hart dat over zichzelf de verdoemenis uitspreekt.5 Dit noemt Kierkegaard de wet van de omgekeerdheid.
-----
1 vgl Gr an+aisthèsia = niet+gewaarworden, zo heet nog de verdoving bij een operatie.
2 W. R. Scholtens, Kierkegaards werken, p. 54
3 W. R. Scholtens, p. 49
4 R. Benjamins, Boven is onder ons, p 87
5 W. R. Scholtens, p. 140
6 W. R. Scholtens, p. 38
waardevol: Kierkegaard site
Achtergronden
Afkortingen
Bijbelboeken > Register kolom 2 adhv = aan de hand van Afb = Afbeelding BGT = Bijbel in Gewone Taal BHS = Biblia Hebraica Stuttgartensie (Hebr. OT) bv = bij voorbeeld CGK = Christelijk Gereformeerde Kerk DL = Dordtse Leerregels GNT = Griekse Nieuwe Testament (Nestle-Aland) Gr = Grieks HCat = Heidelbergse Catechismus Hebr = Hebreeuws HTB = Het Boek HSV = Herziene Staten Vertaling Lat = Latijn LXX = Septuaginta (Griekse Vertaling vh OT; 250 - 50 vC) LV14 = Leidse Vertaling 1914 M = Meditatie (bv 1 Kor 13M = Meditatie over 1 Kor 13) NA - Nestle-Aland, 27-ste druk (Grieks NT) NB = Naardense Bijbel (P. Oussoren, 2004) NBG = Nederlands Bijbel Genootschap NBG51 = Bijbelvertaling van het NBG (1951) NBV21 = Nieuwe Bijbel Vertaling van het NBG (2021) nC = na Christus NGB = Nederlandse GeloofsBelijdenis NT = Nieuwe of tweede Testament OT = Oude of eerste Testament PKN = Protestantse Kerk Nederland Pr = Preek (bv Ps 84Pr = Preek over Psalm 84) RKK = Rooms Katholieke Kerk SV = Staten Vertaling TeNaCh = Torah+Nebiïm+Chetoebim v = volgende vers (bv Ps 1: 1v betekent Ps 1: 1 - 2) vv = volgende verzen (bv Ps 1: 1vv betekent Ps 1: 1 - 3) vC = voor Christus > = zie (bv > 2 betekent zie bij punt 2) |