9 Gezichtspunten, kennis en waarden


Inleiding1
De schrijver doet met zijn personages wat hij wil. Maar hij manipuleert ook ons, zijn lezers: hij vertelt het verhaal op zo’n manier dat wij benieuwd zijn naar de afloop. Om te voorkomen dat wij afhaken, geeft de schrijver oa informatie.
Vaak doet hij dat direct aan het begin. In ons verhaal informeert de schrijver uitvoerig over de verhoudingen in het gezin van vader Jacob, ihb over Jozef, de hoofdpersoon van de hoofdstukken die volgen (Gen 37: 1 - 11). Maar hij kan belangrijke kennis ook een tijdlang achter houden om pas later aan ons mee te delen.

Wie weet wat?
Al vertellend ontstaan er verschillen in niveau van kennis. De lezer weet soms meer dan de personages. Zo weten wij wat er met Jozef gebeurd is maar Ruben eerst niet (vs 29). Vader Jakob meent het te weten (vs 33), maar wij en zijn zonen weten dat hij is misleid. Het is belangrijk goed na te gaan over welke kennis de personages beschikken. Daarmee komen we de spanning van het verhaal op het spoor.

Soms geeft de verteller belangrijke informatie expliciet door aan zijn lezers maar onthoudt hij die aan zijn personages.
* Bv 2 Sam 17: 14b Want de Here had beschikt dat de goede raad van Achitofel te niet gedaan zou worden opdat…
* Kennis kan naar voren komen middels schema's. Bv het schema afval, toorn, onderdrukking, hulpgeroep, bevrijding, rust in Ri 2: 11 – 19 dat in het vervolg telkens terugkomt bij de afzonderlijke richters. De lezer weet ahw al wat er gaat komen: het is altijd weer hetzelfde liedje.
* Met signaalwoorden kan de verteller speciale dingen onder de aandacht brengen. Bv het Hebreeuwse woordje hinné, dat wordt vertaald met ‘zie’ (NBG51) of ‘kijk daar eens’ (NBV21). De personages kunnen het uitspreken en dus elkaar op iets wijzen (Gen 37: 19). Maar het kan ook een woordje van de verteller zijn om zijn lezers duidelijk te maken wat een personage ziet (Gen 37: 29).
Daarnaast kan hinne - als het vaker in een passage voorkomt - op een indeling of reeks wijzen, soms uitlopend op een climax (Gen 27: 2.6.11.27.37 en 42)

Bij verhalen over conflicten, intriges, listen, dubbelrollen is het vaak ingewikkeld vast te stellen wie er wat weet. Bv 2 Sam 17 waar Chusai probeert om Absalom - die in opstand is tegen koning David - te verleiden tot een actie die nadelig voor hem en voordelig voor David is. In zulke dubbelzinnige verhalen kun je maar het beste het verhaal een keer lezen alsof je voor Absalom bent en nog een keer lezen alsof je pro David bent.

In verhalen komen soms gedeeltes voor met zakelijke mededelingen die er niet toe lijken te doen. Bv Ri 8: 26, een lijst met buitgemaakte spullen. De schrijver vertelt die dingen niet voor de volledigheid, of omdat hij het toevallig weet. Hij heeft er een bedoeling mee, nl om de begeerte van Gideon te illustreren. Het past bij een eerdere opmerking in Ri 8: 21.

Wie vindt wat?
Daarmee komen we op het terrein van waarden en normen. Al lezende leren we de waarden van de personages kennen. Maar belangrijker en ook moeilijker vast te stellen is de vraag welke waarden de verteller wil overbrengen. Wat is de moraal van zijn verhaal? Daar zijn we nieuwsgierig naar. ‘Wat is de visie van de schrijver? Welk geloof of welke ideologie inspireert hem, of beter gezegd: deze tekst?2 De verteller kan daar uitgesproken over zijn, maar vaker is hij dat niet. Er moet tenslotte wat te raden overblijven, dat is voor de lezer interessanter. Bovendien moet de lezer zich dan een oordeel vormen en zo leert hij van het verhaal.
De expliciete aanwijzingen vind je vooral in de gekozen woorden. Bv valstrik, hoereren in Ri 8: 27 geven aan hoe de verteller over het gedrag van het volk Israël denkt. Zo kunnen er natuurlijk ook positieve woorden gebruikt worden.
De waarden blijken ook uit wat de verteller toeschrijft aan God of aan een boze geest. Of uit woorden als zegen en vloek.

Een bijzonder geval is het Hebreewse woord Belial, letterlijk betekent dat 'zonder profijt', en duidt meestal op destructiviteit als gevolg van het niet erkennen van God en zijn gebod.3 ’Zonen of kinderen van Belial’ betekent dan ook ‘een troep nietswaardige lieden’. De mensen die de schrijver zo aanduidt, vindt hij dus een stel 'onverlaten' (Ri 19: 22) De verteller staat voor waarden en normen tegenovergesteld aan die van hen.

Tenslotte: de waarden van God en die van de schrijver hoeven niet samen te vallen. Dat blijkt bv uit de beoordeling van het koningschap in 1 Sam 8 – 12. De profeet Samuël is tegen een koning en God valt hem bij (1 Sam 8: 7v ). Toch moet Samuël van God een koning installeren (1 Sam 8: 9 en vers 22). God verandert kennelijk van gedachten: eerst tegen, dan voor. Dat blijkt ook uit het gegeven dat God Saul zelf twee maal inspireert (1 Sam 9 en 10).
De eerste koning wordt Saul. Degenen die dat niet willen noemt de verteller zonen van Belial (1 Sam 10: 27). Uit die afkeuring blijkt dat de schrijver het koningschap een goed idee vindt, zij het onder bepaalde voorwaarden (1 Sam 12: 14 - 24).


-----
1 Fokkelman, Vertelkunst p 126 - 160
2 Fokkelman, Vertelkunst p 154
3 Fokkelman, vertelkunst, p 156

 
terug

Afkortingen

Afkortingen Bijbelboeken > Register kolom 2
adhv = aan de hand van
Afb = Afbeelding
BGT = Bijbel in Gewone Taal
BHS = Biblia Hebraica Stuttgartensie (Hebr. OT)
DL = Dordtse Leerregels
GNT = Griekse Nieuwe Testament (Nestle-Aland)
HCat = Heidelbergse Catechismus
HTB = Het Boek
HSV = Herziene  Staten Vertaling
LXX = Septuaginta (Griekse Vertaling vh OT; 250 - 50 vC)
LV14 = Leidse Vertaling 1914
NA - Nestle-Aland, 27-ste druk (Grieks NT)
NB = Naardense Bijbel (P. Oussoren, 2004)
NBG = Nederlands Bijbel Genootschap
NBG51 = Vertaling van 1951
NBV21 = Nieuwe Bijbel Vertaling van 2021
nC = na Christus
NGB = Nederlandse GeloofsBelijdenis
NT = Nieuwe of tweede Testament
OT = Oude of eerste Testament
PKN = Protestantse Kerk Nederland
RKK = Rooms Katholieke Kerk
SV = Staten Vertaling
TeNaCh = Torah+Nebiïm+Chetoebim
vC =  voor Christus