Mat 13: 10 - 17


Inleiding
Mat heeft al allerlei beelden (metaforen) uitspraken van Jezus weergegeven, maar nog geen gelijkenissen in strikte zin (parabels). Dat doet hij voor het eerst in Mat 13: 1 – 9, de gelijkenis van de zaaier. De leerlingen vragen Jezus naar het waarom.

Mat 13: 10 (vgl Mc 4: 10 en Luc 8: 9)
De leerlingen kwamen naar Hem toe en vroegen: ‘Waarom spreekt U in gelijkenissen tot hen?’ (NBV21)

De leerlingen zijn hier de twaalf discipelen die veel met Jezus optrekken. Met ‘hen’ zijn de vele scharen (vers 2) bedoeld: de mensen die naar Jezus nieuwsgierig waren geworden vanwege de manier waarop hij de Torah uitlegde, de Farizeeën te woord stond en de wonderen die hij verrichtte (Mat 4 – 12). In zijn antwoord legt Jezus uit

  • waarom hij tot zijn discipelen (jullie) niet (Vers 11v en 16v)
  • en tot de scharen (zij) wel in gelijkenissen spreekt. (Vers 13 - 15)

Mat 13: 11 - 12 (vgl Mc 4: 11v en 4: 25; Luc 8: 10 en 8: 18b)
Hij antwoordde: ‘Het is jullie gegeven de geheimen van het koninkrijk van de hemel te kennen, maar hun niet. 12 Want wie heeft, hem zal nog meer gegeven worden, en wel in overvloed; maar wie niets heeft, hem zal zelfs het laatste worden ontnomen. (NBV21)

(11) Jezus maakt duidelijk dat zijn discipelen een bevoorrechte positie hebben. Zij kennen de geheimen (Gr mustèria) van het Koninkrijk der hemelen. Dat ze daar weet van hebben hebben ze aan God te danken. Hij verkoos het hun die kennis te geven. De reden waarom Hij het hun wel en anderen niet wilde bekend maken, geeft Mat niet. Zoals het ook niet bekend is, waarom Jezus deze wel, en gene niet opriep om hem te volgen en zijn leerling te worden. Het is een voorrecht, een gunst, niet iets van een eigen prestatie en dus ook geen reden om neer te zien op de anderen.
Omdat de discipelen ingewijd zijn in de geheimen spreekt Jezus rechtstreeks tot hen. Zij kunnen het zonder gelijkenissen begrijpen. Dat sluit goed aan bij wat volgt in 13 – 15. Vers 12, dat daar tussen ligt, laten we nog even buiten beschouwing.

Mat 13: 13 – 15 (vgl Mc 4: 12, Luc 8: 10b)2
Dit is de reden waarom Ik in gelijkenissen tot hen spreek: omdat zij ziende blind en horende doof zijn en niets begrijpen. 14 In hen komt deze profetie van Jesaja tot vervulling: “Jullie zullen goed luisteren maar niets begrijpen, en jullie zullen goed kijken maar geen inzicht hebben. 15 Want het hart van dit volk is afgestompt, hun oren zijn doof en hun ogen houden zij gesloten. Met hun ogen willen ze niets zien, met hun oren niets horen, met hun hart niets begrijpen. Want anders zouden ze tot inkeer komen en zou Ik hen genezen.” (NBV21)

Dus: Jezus spreekt tot de schare in gelijkenissen omdat ze geestelijk blind en doof zijn Ze zien en horen Jezus wel: zijn wetsuitleg, de wonderen die hij verricht. Maar de betekenis ervan dringt niet tot hen door: dat het allemaal tekenen zijn van het koninkrijk der hemelen dat komende is. Ze zien alleen de buitenkant van Jezus. In hun ogen is hij een spectaculaire wonderdoener of een spitsvondige wetgeleerde, niet de beloofde messias die Gods nieuwe wereld brengt. Dat Jezus tot de scharen in gelijkenissen spreekt, is dan ook met de bedoeling om bij hen de ogen en oren te openen. Inzicht en begrip te kweken voor wie Hij is en wat Hij brengt.1

Jezus onderbouwt zijn visie op de scharen met een citaat uit Jesaja 6: zij willen niet anders, ze houden hun ogen en oren gesloten. Er zit pure onwil achter. Ze zijn zo vergroeid met de bestaande situatie dat ze die voor de normale houden. Te afgestompt om nog verandering te verwachten. Dat klinkt niet best, maar als het ongehoorzaamheid is, zit de situatie niet muurvast. Het hoeft niet zo te blijven. Een mens kan tot inkeer komen.

Is Jezus hier boos op de schare dat hij ze zo negatief afschildert? Of is Hij bezorgd en verdrietig dat ze er zo slecht aan toe zijn? Ik denk het laatste. Hij wil daar verandering in brengen. Daarom vertelt hij gelijkenissen: om te verrassen en hun tunnelvisie te doorbreken, om een opening voor God en zijn komende rijk te bewerken. Wat wil hij dat graag: die inkeer van de scharen, dwz dat ze hun onwil opgeven en het evangelie geloven.
Ik zou hen genezen, zegt hij erachteraan. Die genezing is niet een tweede andere actie van Jezus (een soort beloning) volgend op de inkeer; maar de inkeer = de genezing

Mat 13: 16 – 17 (niet bij Mc, wel bij Luc 10: 23v)
Gelukkig zijn jullie ogen omdat ze zien, en jullie oren omdat ze horen! 17 Want Ik verzeker jullie: vele profeten en rechtvaardigen hebben ernaar verlangd te zien wat jullie zien, maar ze kregen het niet te zien, en te horen wat jullie horen, maar ze kregen het niet te horen. (NBV21)

Anders dan de blinde en dove scharen zijn de discipelen mensen met ogen die zien en oren die horen. Jezus prijst hen gelukkig (Gr makarios) zoals hij eerder allerlei mensen zalig sprak (Mt 5: 1 – 12). Het lijkt op ‘gefeliciteerd’ zoals je zegt tegen iemand die een examen gehaald heeft. Gelukwensen uitspreken en ontvangen is inderdaad iets moois en feestelijks. Maar de discipelen worden niet gefeliciteerd omdat ze iets bereikt hebben. Jezus prijst hen zalig omdat ze iets mee maken: de messias is gekomen, Gods nieuwe wereld breekt aan. Daar verlangden profeten en rechtvaardigen naar. Het kon hun niet vlug genoeg komen. Maar nu is die tijd gekomen. De beloften gaan in vervulling: Jezus is de Messias, rondom hem breekt Gods nieuwe wereld door. Zij zijn erbij, zij maken het mee, gefeliciteerd!

Mat 13: 12
We hadden vers 12 overgeslagen. Dat is een merkwaardige uitspraak die is opgebouwd uit twee helften die elkaars tegenover zijn:
(a) Want wie heeft, hem zal nog meer gegeven worden, en wel in overvloed;
(b) maar wie niets heeft, hem zal zelfs het laatste worden ontnomen.
(NBV21)

Hier lijkt Jezus te zeggen, dat wie (open ogen en oren) heeft, nog meer krijgt (maar wat dan?). En dat wie niets (geen open ogen en oren) heeft ook nog het laatste (zijn leven) zal verliezen. Maar dat is toch niet te combineren met de vurige wens van Jezus om bij de belangstellende massa's ogen en oren te openen?

Inderdaad zo gaat dat niet. We komen verder als we bedenken dat de uitspraak in vers 12 ziet op later, op het einde der tijden, niet op het heden, de tijd dat Jezus rondgaat en wonderen doet en gelijkenissen vertelt.3
Dus Jezus doet een voorspelling over hoe het er uiteindelijk, bij de komst van de Mensezonn zal toegaan. En omdat dat zo streng is voor de massa’s die blind en doof blijven en weigeren tot inkeer te komen, daarom doet Jezus zo z’n best om de scharen inzicht te geven en tot bekering te brengen! Als ze gehoor geven zullen zij op de dag van het oordeel net als de twaalf (die de echte volgelingen van Jezus representeren) nog meer krijgen. De Mensenzoon zal hun welkom heten in zijn Koninkrijk. Ze zullen delen in de overvloed van heil als Gods nieuwe wereld voorgoed gekomen is: geluk en leven, vrede en gerechtigheid, God alles in allen. Als ze echter op die dag nog steeds niets in Jezus en het evangelie zien, is het te laat. De Mensenzoon zal hun zeggen dat Hij hen niet kent. Zo zullen ze alles verliezen.
Dat dit de juiste interpretatie van vers 12 moet zijn, blijkt uit Mat 25: 29 waar we dezelfde uitspraak nogmaals aantreffen. Nu in het eschatologische verband waarin die echt thuishoort: de gelijkenis van de talenten (onderdeel van de rede over de laatste dingen.)

Gespreksvragen
* reken je jezelf bij de schare (enigszins geïnteresseerde mensen) of bij de twaalf discipelen (de echt geëngageerde volgelingen) van Jezus?
* is het onwil waardoor je ziende blind bent, en horende doof? of is het omdat het evangelie moeilijk voor je verstand te begrijpen is? Of ligt de moeilijkheid in je gevoel?
* opvallend is het gebruik van de zintuigen: ogen, oren: wat was en wat is er te zien en te horen van het evangelie?
* rond Jezus liet het Koninkrijk der hemelen zich zien. Gebeurt dat nog wel eens?


-----
1 Op dit punt bestaat een groot verschil tussen Mat 13: 13 die omdat (ze niet begrijpen) heeft, en Mc 4: 12 en Luc 8:10 die opdat (ze niet begrijpen) hebben. Bij Mc en Luc zijn de gelijkenissen dus bedoeld om de geheimen geheim te laten. Bij Mat om de geheimen bekend te maken!
2 Mat citeert woorden van Jesaja 6: 9 - 10;  Mc en Luc halen alleen Jes 6: 9 aan.
3 Waaruit blijkt dat het over later, over het einde der tijden gaat? Omdat er sprake is van ‘worden’. In zulke (passieve, lijdende) zinnen is de bedoeling dat je als lezer invult dat het God is, die deze dingen zal doen. Het worden is een passivum divinum. Zo’n passivum divinum kiest de schrijver vaak omdat hij zo de Gods naam niet hoeft te noemen, uit eerbied voor het derde gebod (de naam niet ijdel gebruiken)

terug

Afkortingen

Bijbelboeken > Register kolom 2
adhv = aan de hand van
Afb = Afbeelding
BGT = Bijbel in Gewone Taal
BHS = Biblia Hebraica Stuttgartensie (Hebr. OT)
DL = Dordtse Leerregels
GNT = Griekse Nieuwe Testament (Nestle-Aland)
Gr = Grieks
HCat = Heidelbergse Catechismus
Hebr = Hebreeuws
HTB = Het Boek
HSV = Herziene  Staten Vertaling
Lat = Latijn
LXX = Septuaginta (Griekse Vertaling vh OT; 250 - 50 vC)
LV14 = Leidse Vertaling 1914
NA - Nestle-Aland, 27-ste druk (Grieks NT)
NB = Naardense Bijbel (P. Oussoren, 2004)
NBG = Nederlands Bijbel Genootschap
NBG51 = Bijbelvertaling van het NBG (1951)
NBV21 = Nieuwe Bijbel Vertaling van het NBG (2021)
nC = na Christus
NGB = Nederlandse GeloofsBelijdenis
NT = Nieuwe of tweede Testament
OT = Oude of eerste Testament
PKN = Protestantse Kerk Nederland
RKK = Rooms Katholieke Kerk
SV = Staten Vertaling
TeNaCh = Torah+Nebiïm+Chetoebim
vC =  voor Christus