5 De verteller en zijn personages
De schrijver1
De schrijver die een verhaal vertelt, neemt de rol aan van verteller. In veel gevallen is niet meer bekend wie de schrijver is. De prozaschrijvers lieten elke verwijzing naar wie zij in werkelijkheid waren achterwege2.
De onbekende schrijvers vertellen in veel gevallen over gebeurtenissen die al ver voor hun tijd hadden plaatsgevonden. Dat geldt Genesis en de geschiedenis over Jozef.
De verteller is literair gezien tot alles in staat: hij ordent de tijd, schetst de ruimte, voert personages af en aan enz. Zo kan hij zijn visie duidelijk maken. Hij moet er ook voor zorgen dat zijn verhaal boeiend en aannemelijk genoeg is om de aandacht van lezers/hoorders vast te houden en hun te overtuigen. (retoriek).
De schrijver is helemaal vrij: als hij wil dat een ezel spreekt, dan gebeurt dat (Bileam, Num 22).
Hij is ook alwetend (in literaire zin). In het voorbeeldverhaal kan hij bij Ruben in het hart kijken en ons laten weten dat hij eigenlijk Jozef wilde redden (vs 22c). Hij weet ook dat de put leeg was, en droog (vs 24) en wat de kamelen vervoerden (vers 25) enz.
Dichterlijke vrijheid
Vergeleken met tegenwoordige geschiedschrijvers gaat de Bijbelschrijver niet volgens moderne standaarden te werk. Hij heeft de dichterlijke vrijheid om zijn verhaal te vertellen zoals hij wil. Zo kan het gebeuren dat eenzelfde gebeurtenis - de volkstelling van David - bij de ene schrijver aan God wordt toegeschreven (2 Sam 24: 1), maar bij een andere aan de satan (I Kron 21: 1). De vrijheid die de schrijvers nemen, leidt ertoe dat de Bijbel hier en daar tegenspraken bevat of dat dezelfde gebeurtenissen verschillend worden beschreven: vergelijk maar eens de Paasverhalen van de vier evangeliën. Er zijn kennelijk meer visies op hetzelfde gebeuren mogelijk.
Het klinkt oneerbiedig, maar de schrijver is ook de schepper van God. In het geloof is het natuurlijk precies omgekeerd, maar literair gezien is God een personage, een schepping van de verteller, een taalconstructie zoals Abram, Jacob, Jozef, de broers, de handelaren en hun karavaan dat ook zijn. De schrijver beslist over wat ze wel / niet zeggen, wat ze wel / niet doen, hoelang ze spreken / zwijgen, handelen / niets doen3. In ons voorbeeldverhaal laat de schrijver God er buiten4. De verteller staat dus boven de stof, buiten het verhaal. De personages bestaan alleen in het verhaal. Ze kunnen in het echt, historisch wel echt geleefd hebben, maar voor het verhaal doet dat er niet toe. Daar moeten we het doen met wat de schrijver vertelt.
De schrijver kan zijn bedoelingen met het verhaal duidelijk maken door die expliciet te vermelden. In ons voorbeeldverhaal laat de schrijver ons lezers weten, dat de broers van plan zijn Jozef te doden (vs 18 - 20), Jozef zelf weet van niets en komt argeloos naar hen toe. De lezer krijgt voorkennis. Hij weet meer dan de argeloze Jozef.
Soorten tekst
Parallel met het verschil tussen schrijver - personages is er vertellerstekst en personagetekst.
Personagetekst: monologen en dialogen, directe rede
Vertellerstekst alle andere tekst waarin de schrijver verslag geeft van de gebeurtenissen. Omdat hij als zodanig niet genoemd wordt, lijkt het om een objectief verslag te gaan. Die illusie wil hij graag creëren. Maar ondertussen is de schrijver zeer dominant: hij vertelt het verhaal zoals hij het wil. Af en toe bevat de vertellerstekst ook informatie, beschrijving, waardering, uitleg, duiding enz voor de lezer. In ons voorbeeldverhaal de 3 zinnen die met zo... beginnen. (Gen 37: 14c, 22c, 35e)
-----
1 Fokkelman, Vertelkunst 56 - 73
2 Eén uitzondering: Nehemia.
3 Dat betekent nog niet, dat een personage (bv de broers die Jozef verkopen en hun vader bedriegen) de mening van de schrijver vertegenwoordigt. Zijn commentaar staat er wel bij (vers 22c zo...), maar daaruit kun je geen instemming afleiden.
Soms kan dat wel, bv 1 Sam 8: 1 - 3 gevolgd door het daarom in vers 4 maakt duidelijk dat de schrijver vindt dat oudsten van Israël gelijk hebben met hun onvrede over de zonen van Samuël.
4 Opvallend in de verhalen over Jozef (Gen 37 - 50) is dat God geregeld wordt genoemd, maar altijd in een toespraak of rede (bv Gen 39: 9) van Jozef of een ander personage. God treedt niet handelend op muv Gen 46: 1. Daarentegen wordt de HERE vooral in zijn handelen beschreven (bv Gen 39: 2, 5, 21 en 23).
terug
Afkortingen
Afkortingen Bijbelboeken > Register kolom 2adhv = aan de hand van
Afb = Afbeelding
BGT = Bijbel in Gewone Taal
BHS = Biblia Hebraica Stuttgartensie (Hebr. OT)
DL = Dordtse Leerregels
GNT = Griekse Nieuwe Testament (Nestle-Aland)
HCat = Heidelbergse Catechismus
HTB = Het Boek
HSV = Herziene Staten Vertaling
LXX = Septuaginta (Griekse Vertaling vh OT; 250 - 50 vC)
LV14 = Leidse Vertaling 1914
NA - Nestle-Aland, 27-ste druk (Grieks NT)
NB = Naardense Bijbel (P. Oussoren, 2004)
NBG = Nederlands Bijbel Genootschap
NBG51 = Vertaling van 1951
NBV21 = Nieuwe Bijbel Vertaling van 2021
nC = na Christus
NGB = Nederlandse GeloofsBelijdenis
NT = Nieuwe of tweede Testament
OT = Oude of eerste Testament
PKN = Protestantse Kerk Nederland
RKK = Rooms Katholieke Kerk
SV = Staten Vertaling
TeNaCh = Torah+Nebiïm+Chetoebim
vC = voor Christus