Wittgenstein

Afb 40 Ludwig Wittgenstein 1889 - 1951
Moritz Nähr, Public domain, via Wikimedia Commons


Leven1
Wittgenstein geldt als een van de belangrijkste denkers van de 20-ste eeuw. Hij wordt 1889 in Wenen geboren als de jongste van acht kinderen. Zijn vader Karl is schatrijk geworden in de ijzer- en staalindustrie en wil dat zijn zoons ook die kant op gaan. Daar hebben ze geen van alle trek in, ook Ludwig niet. Hij raakt geboeid door de filosofie van de wiskunde. Oiv van Frege besluit hij in Cambridge de colleges van Russell te volgen. Die onderkent al gauw het genie van de nieuwe student.
Tijdens de eerste Wereldoorlog vecht hij mee met het Oostenrijkse leger tegen de Russische en Italiaanse legers. In de dagboeken van die jaren verzamelt hij filosofische opmerkingen die hij 1921 zou uitgeven (Tractatus). Vanaf 1929 is hij weer in Cambridge, promoveert op de Tractatus, doceert filosofie en vanaf 1939 is hij hoogleraar.


Vanaf 1936 gaat hij anders denken over taal, handelen, wereld en betekenis. Zo anders dat men wel spreekt van Wittgestein II. Een boek daarover rondt hij 1945 af, maar niet helemaal tevreden stelt hij de publicatie van Philosophische Untersuchungen uit. Hij werkt er de rest van zijn leven aan verder.
Tijdens de tweede Wereldoorlog werkt hij in een ziekenhuis. Daarna is hij nog twee jaar hoogleraar. Dan neemt hij ontslag en bezoekt oa de Verenigde Staten. Een paar later wordt hij ziek. Hij overlijdt 1951 in Londen. Twee jaar na zijn dood volgt publicatie van de Philosophische Untersuchungen. Dan verschijnen er ook andere werken op zijn naam, samengesteld uit de vele aantekeningen die hij zelf achterliet of verzameld uit de aantekeningen van colleges die zijn studenten bijwoonden. Een bijzonderheid is zijn schrijfstijl. Zijn boeken bevatten niet een stelling die uitvoerig uiteengezet wordt, gevolgd door bewijs en weerlegging van andere opvattingen. Wittgenstein geeft korte zinnen en alinea's die genummerd zijn2.

Tractatus Logico Philosophicus3 (TLP, 1921)
In zijn eerste boek trekt Wittgenstein een duidelijke grens tussen het discursieve (redenerend) en niet-discursieve spreken. Die eerste betreft de logische, analytische taal van de wetenschap. Het gaat in deze taal om waarheid, het toetsen van hypotheses etc. Bij correct logisch gebruikt levert deze taal een goede afbeelding4 van feitelijke standen van zaken en denkbeeldige situaties. Een uitspraak is betekenisvol als die
  • niet absoluut is (Jan heeft een lengte), maar contingent (Jan is 175 cm) want wetenschappelijke taal moet betwijfelbaar zijn. 
    Bovendien: de zin 'Jan heeft een lengte' is betekenisloos (geen onzin), want voegt niets toe aan het bestand van kennis. Het is een open deur, natuurlijk heeft Jan een lengte.
  • niet een tautologie is (Jan is Jan)
  • niet een contradictie is (Jan is niet-Jan)
  • niet onzinnig is (humpie flapse werto)
  • niet een zgn Moore-zin6 is (Ik weet, dat mijn naam Jan is) 
Descriptieve taal is niet geschikt voor het goede (ethiek), schone (esthetiek), heilige (religie), zingeving (geloof) enz want daarin gaat het om 'iets wat absoluut is' nl per se geboden / verboden, om wat ervaring van schoonheid bewerkt, om wat ons gegrepen heeft en onvoorwaardelijk aangaat enz. Het is dus niet dat Wittgenstein I deze zaken onzinnig vindt, maar elke uitspraak daarover is volgens zijn aanvankelijke theorie betekenisloos. Over die dingen kan een mens maar beter zwijgen (TLP 7). Daar is de taal op haar grens gestuit. Als discursieve taal begrenst is, dan is van de wetenschap ook niet het antwoord op alle vragen te verwachten, zoals het sciëntisme meent.
Deze beperkte visie op taal en betekenis levert harde feiten op in correcte formuleringen waarover geen misverstanden mogelijk zijn. Maar op deze manier valt er slechts over een fractie van de menselijke wereld iets betekenisvols te zeggen. Gevoelens, waarden en normen, kunst, rituelen, religie, zingeving, alle grote filosofische thema’s enz blijven buiten beeld. Dat beseft Wittgenstein ook. In zijn latere werk onderzoekt hij hoe het spreken over deze dingen toch betekenisvol kan zijn.

Filosofische Untersuchungen (FO, 1953)
Zo ontwikkelt hij het idee van 'taalspel' waarmee hij de taal en de activiteiten waarmee de taal verbonden is (FO 7) bedoelt. Er zijn vele taalspelen. Bv een bevel geven / opvolgen. Dit taalspel functioneert alleen als er een gezagsverhouding bestaat. Een baas kan zijn personeel een bevel geven; tussen twee vrienden is dit taalspel onmogelijk. Zo'n relatie van autoriteit is een (constitutieve) regel van dit taalspel. Elk taalspel heeft weer andere 'spelregels'. Je vrienden iets vragen is een ander taalspel dan een rechercheur die een verdachte verhoort.
De betekenis van wat we zeggen of schrijven wordt dus bepaald door het taalspel dat we spelen. Die taalspelen leren we binnen de gemeenschappen waarin we leven. We groeien erin op en leren het goede gebruik. Zo weten we bv dat als we een wegwijzer zien, we de richting moeten volgen die de arm wijst. Zo'n taalspel is open: er is ruimte om regels aan te passen bv omdat er nieuwe ontwikkelingen zijn.
Wittgenstein I stelde dat voor betekenis de taal descriptief moet zijn. Wittgenstein II legt uit dat er vele betekenissen zijn: evenzoveel als er taalspelen zijn. Hier geldt een pluralistische betekenisopvatting. Bij nader inzien is de descriptieve taal (met zijn absolute betekenis) een bijzonder geval van een taalspel, nl dat van de wetenschap. Die vele betekenissen roepen de vraag op, of er wel echt betekenis is, of dat alles mogelijk is (relativisme).

Over Zekerheid7
In zijn laatste werk rekt Wittgenstein het begrip taalspel nu op tot iets dat groter en meer complex is en dat hij 'praktijk' noemt, bv de wetenschappelijke of religieuze enz. Zo'n praktijk is als een taalspel: er is de verwevenheid van talige en niet-talige activiteiten, er zijn kenmerkende regels, er is openheid (niet alles valt te be-regelen). Wat we in een praktijk zeggen en doen hoort bij elkaar en alleen in die samenhang heeft het betekenis. Dit is mogelijk op basis van de zekerheden8 die we hebben.
Zekerheid is subjectief: voor jezelf staat het vast. Je kunt je in een zekerheid niet vergissen zoals je je in wat je weet of gelooft kunt vergissen. Die dingen kunnen waar of niet-waar zijn. Zo is het niet met zekerheden. Zolang iets voor jou als zekerheid functioneert, is het onaantastbaar.9 Zekerheid gaat dus aan kennis vooraf, is constitutief: zonder zekerheid kun je niet iets weten.
Zekerheid is een keuze van individuen en groepen. Daarmee is pluralisme gegeven en de moeilijkheid om verschillende groepen, bv wetenschappers en antivaxers op één lijn te krijgen.
Toch hoeft dit pluralisme niet tot relativisme te leiden. De natuurlijke omgeving en de gedeelde menselijke natuur (bv huilen bij verdriet of pijn) vormen het kader waarbinnen uiteenlopende stelsels van zekerheden en praktijken opkomen. Daarin ligt een beperking: niet alles is mogelijk (tegen het relativisme). 'Als onderdeel van de natuur zijn wij afgestemd op hoe de natuur is. Op dit fundamentele niveau doen onze opvattingen over de wereld en onszelf er dus niet toe. Mythologieën, religies, filosofieën, wetenschap - alles komt erna'. (Stokhof, p 141). 

Ethiek en Religie
De terreinen waarvoor descriptieve taal niet geschikt is, kunnen voorwerp van bespreking worden, nl door rekening te houden met het bijbehorende taalspel/praktijk en de daarbij passende 'soort' van betekenis. We beperken ons hier tot het ethische en religieuze domein, die volgens Wittgenstein nauw met elkaar verbonden zijn: beide betreffen het zelfverstaan: welke plaats neem ik in in het geheel van de wereld?
In het ethische gaat het om waarden. Die zijn volgens Wittgenstein objectief en absoluut (bv je moet je beter gedragen). Daarom is het goede niet in descriptieve taal te beschrijven die immers contingent moet zijn. Waarden blijken ook niet uit wat iemand wenst (zonder handeling), maar wel uit wat iemand wil en doet in de wereld.10 Die wereld gaat ons vooraf. Wij zijn er van afhankelijk als was het een vreemde wil (God, het lot, de feiten) en daarin ligt de ethische opgave: Is wat ik wil goed of slecht voor de wereld? In God geloven betekent inzien dat het leven zin heeft.11 Hoe de wereld ook is, God wil het (ethisch) goede. Als mens doe je goed door in voor- en tegenspoed eveneens het goede te willen en doen. Dan leef je in harmonie met de wereld/God en daarin ligt je geluk. Dus je moet niet een wensend subject blijven dat hedonistisch genieten wil, maar een mens worden van goede wil (eudaimonia): in het hier en nu bezig met die handelingen die in harmonie zijn met de wereld. 
Religie12 vat Wittgenstein niet intellectueel op als het begrijpen en voor waar houden van een set dogmatische begrippen. Religie is volgens hem een vorm van gegrepen zijn, passie. Religie staat helemaal los van waarheid, en bewijzen en argumenteren. De redelijkheid van geloof aantonen is het geloof onmogelijk maken. Net als in ethiek gaat het ook in religie om de houding, de grondhouding die alles in iemands leven bepaalt. Daaraan ligt niet een redelijke conclusie, maar een besluit ten grondslag. Zo'n besluit wordt genomen op basis van bv een verhaal, schilderij of gebaar. Een verhaal moet dus niet opgevat worden als een afbeelding (een historisch verslag) maar als een performatieve uitbeelding: als iets dat zo aangrijpend is, dat het jou en je plaats in de wereld verandert.13

Wat neem ik mee?
Het ethische en religieuze zijn taalspelen zoals het wetenschappelijke er ook een is. Je moet taalspelen niet door elkaar halen (bv iets in de religie willen bewijzen). Het gaat in het geloof om een andere kennis dan in de wetenschap. In het ethische gaat het om het besef dat de wereld (God) aan jou voorafgaat, om de eenheid van willen en doen, (goed oudtestamentisch, Joods), de gerichtheid op het goede onder alle omstandigheden (zoals bij de Stoa en ook bij Paulus). In het religieuze gaat het niet om beleving van licht, vrede, extase oid (zoals de evangelische trend het tegenwoordig wil) maar om een aangrijpend14 verhaal (de passio als drama) op grond waarvan je besluit tot een verandering in je grondhouding. Geloven is niet van alles over God, de wereld en het leven weten (dogmatisch geloven), maar gegrepen zijn (fideïsme).


Betekenis in vele soorten:
in wetenschappelijk taalspel: een manier om in taal de werkelijkheid objectief af te beelden. Kan alleen als de taal logisch, contingente uitspraken doet. Is gericht op verstandelijke kennis, begrijpen.
in esthetisch taalspel: het kunstvoorwerp heeft betekenis als het de werkelijkheid om zo'n manier weergeeft dat het een bepaalde ervaring opwekt: het neemt jou voor zich in (overreden).
in ritueel taalspel: een gemeenschappelijke expressie om uitdrukking te geven aan hoe je jezelf in de wereld beleeft:  symbolische betekenis.
in ethisch taalspel: de wereld zien als een zinvol geheel, om het goede te willen en te doen, tonen (voorleven) hoe je in harmonie kunt omgaan met de werkelijkheid.
in religieus taalspel: gegrepen door bv een verhaal heb je besloten op een bepaalde manier met de werkelijkheid om te gaan. passie. (existentieel).
Opvallend: Kierkegaard onderscheidde al een esthetische, ethische en religieuze bestaanswijze



-----
1 Biografie https://www.civismundi.nl/index.php?p=artikel&aid=6261
over Wittgenstein I https://www.civismundi.nl/index.php?p=artikel&aid=6319

over Wittgenstein II https://www.civismundi.nl/index.php?p=artikel&aid=6391
Het vervolg is vooral gebaseerd op Martin Stokhof, Wittgensteins Betekenis, Hoe taal, handelen & wereld betekenis bepalen. Amsterdam 2025. Een interview met de schrijver vind je hier.

3 Hij vernoemde zijn boek naar de Tractatus theologico-politicus (1670) van Spinoza. 
Voor betekenis is het volgens Wittgenstein nodig dat er een afbeeldingsrelatie is tussen een situatie (het beeld) en een zin of een foto etc (het afgebeelde). Het afgebeelde en de afbeelding delen hun logische vorm. Bv op een landkaart ligt Amsterdam ten Noorden van Rotterdam. In de werkelijkheid is dat ook zo. Dan is de kaart betekenisvol en ook de uitspraak (A) ‘Adam ligt ten Noorden van R’dam’. Zou de landkaart R’dam ten Noorden van A’dam hebben, dan is de kaart zonder betekenis: de logische vorm ontbreekt. De tegengestelde (niet-A) bewering ‘Rdam ligt ten Noorden van A’dam’ is om dezelfde reden zonder betekenis.
Wittgenstein verzet zich tegen niet tegen twijfels (praktisch scepticisme), maar wel als de twijfelaar van geen ophouden weet (filosofische twijfel zonder praktische aanleiding) Dit komt vooral naar voren in 'Over Zekerheid',
Claims waarvoor geen gronden kunnen worden gegeven, maar die gelden bij afspraak: water kookt bij 100 graden of 1 + 1. Men kan niet twijfelen aan de waarheid van een Moore-zin omdat redenen voor twijfel ontbreken. De zin 'ik weet dat dat een boom is' is ook een Moore-zin want voegt niets aan kennis toe. De uitspraak drukt vooral de subjectieve zekerheid uit van degene die dit beweert.
7 Uitspraken  rond het thema zekerheid uit de periode 1949 - 1951 die na Wittgensteins dood werden verzameld en in een boek zijn gepubliceerd (1969)
Zekerheid is wat anders dan kennis. Kennis (bv ik weet dat dat een boom is) is een vermogen, nl om gronden aan te geven waarom dat een boom is. Doe je dat goed (volgens de spelregels van het taalspel) dan zullen de andere deelnemers aan het taalspel (bv het biologisch - wetenschappelijke) het met je eens zijn. Er zijn procedures om zulke gronden te wegen (Stokhof, p 127). Die procedures zijn praktisch, contingent, dus niet logisch - a priori. Het bewijzen of rechtvaardigen loopt niet uit op een ultieme grond; het einde van het testen ligt in het handelen:  door de zekerheden te laten zien die de praktijk mogelijk maken (de proef op de som).
Wat niet betekent dat iets altijd waar is alleen maar omdat je je er zeker bij voelt.
10 Willen is niet wensen. Wensen gaat aan de handeling vooraf; willen is altijd gekoppeld aan de bijbehorende handeling.
11 Wittgenstein, Notebooks  08-07-1916 bij Stokhof p. 182.
12 Colleges in 'Lectures on Religious Belief' en Culture and Value.
13 De verbinding tussen ethiek en religie vinden we in het Nederlands terug in de uitdrukking 'door een heilig moeten gedreven zijn'
14 Vgl Niet dat ik al zover ben en mijn doel al heb bereikt. Maar ik doe mijn uiterste best, in de hoop te kunnen grijpen waarvoor Christus Jezus mij gegrepen heeft. (Flp 3: 12 NBV21)
 
terug

Afkortingen


van de Bijbelboeken > Register (kolom 1)

adhv = aan de hand van
Afb = Afbeelding
aw = aangehaald werk
BGT = Bijbel in Gewone Taal
BHS = Biblia Hebraica Stuttgartensie (Hebr. OT)
bv = bij voorbeeld
CGK = Christelijk Gereformeerde Kerk
cq = casu quo (bv ik doe kaas cq ham op mijn brood = ik doe kaas op mijn brood of anders ham)
DL = Dordtse Leerregels
dwz = dat wil zeggen
eva = en vele anderen
FB = FaceBook
GNB - Groot Nieuws Bijbel
GNT = Griekse Nieuwe Testament (Nestle-Aland)
Gr = Grieks
HCat = Heidelbergse Catechismus
Hebr = Hebreeuws
HKB = Historich Kritische Benadering (of Bijbelonderzoek)
HSV = Herziene  Staten Vertaling
HTB = Het Boek
ID = Intelligent Design
itt = in tegenstelling tot
Lat = Latijn
LuV = Lutherse Vertaling
LV14 = Leidse Vertaling 1914
LXX = Septuaginta (Grieks OT; 250 - 50 vC)
M = Meditatie (bv Mc 1:1M = Meditatie over Mc 1: 1)
NA = Nestle-Aland, 27-ste druk (Grieks NT)
NB = Naardense Bijbel (P. Oussoren, 2004)
NBG = Nederlands Bijbel Genootschap
NBG51 = Bijbelvertaling van het NBG (1951)
NBV = Nieuwe Bijbel Vertaling (2004)
NBV21 = Nieuwe Bijbel Vertaling van het NBG (2021)
nC = na Christus
NGB = Nederlandse GeloofsBelijdenis
NT = Nieuwe of tweede Testament
OT = Oude of eerste Testament
p = pagina of pagina's 
PKN = Protestantse Kerk Nederland
PM = Post Modernisme
Pr = Preek (bv Ps 84Pr = Preek over Psalm 84)
Q = Quelle, bron van uitspraken van Jezus
resp = respectievelijk (bv A en B reden in resp een Golf en een Astra = A reed in een Golf, B in een Astra)
RKK = Rooms Katholieke Kerk
SV = Staten Vertaling
TeNaCh = Torah+Nebiïm+Chetoebim
v = volgende vers (bv Ps 1: 1v = Ps 1: 1 - 2)
vC =  voor Christus
vd = van de
vv = volgende verzen (bv Ps 1: 1vv = Ps 1: 1 - 3)

WV = Willibrord Vertaling
X = Chiasme (kruisstelling)
> = zie (bv > 2 betekent zie bij punt 2)
// = synoniem parallellisme
<> = tegenstelling, ook: antithetisch parallellisme

 

 

×