Mc 15: 1 - 15
Context
De religieuze leiders hadden Jezus dan wel tot de doodstraf veroordeeld, maar die mochten ze niet zelf voltrekken. Dat was aan de Romeinse bezetter. Vandaar dat ze Jezus naar Pilatus brengen, die verantwoordelijk was voor de openbare orde. Ze willen dat hij de veroordeling overneemt en laat uitvoeren.
Mc 15: 1 – 5
’s Ochtends in alle vroegte kwamen de hogepriesters, de oudsten en de schriftgeleerden en het hele Sanhedrin in vergadering bijeen. Nadat ze Jezus geboeid hadden, leidden ze Hem weg en leverden Hem over aan Pilatus. 2 Pilatus vroeg Hem: ‘Bent U de koning van de Joden?’ Hij antwoordde: ‘U zegt het.’ 3 De hogepriesters brachten allerlei beschuldigingen tegen Hem in. 4 Pilatus vroeg Hem toen: ‘Waarom antwoordt U niet? U hoort toch waar ze U allemaal van beschuldigen?’ 5 Maar Jezus zei helemaal niets meer, tot verwondering van Pilatus. (NBV21)
Vers 1a is eigenlijk overbodig na 14: 53 – 55. Maar zo maakt de evangelist nog een keer duidelijk dat het godsdienstige leiders zijn die Jezus uit de weg willen laten ruimen. Zeer verschillende groepen: amateurs (oudsten en schriftgeleerden) en beroeps (hogepriesters). De eersten waren vooral de Farizeese richting toegedaan, de tweede waren vooral Sadduceeërs1.
In boeien geslagen brengen ze Jezus naar Pilatus. Hij is de prefect van Judea, het hoogste gezag in Jeruzalem en omstreken, aangesteld in 26 nC door de keizer in Rome.
Uit de vraag die Pilatus hem stelt valt op te maken, dat de Joodse leiders bedacht hebben dat hun godsdienstige bezwaar tegen Jezus op Pilatus geen indruk zal maken, maar een politieke wel: Jezus zou de koning der Joden zijn of willen worden. Pilatus vraagt het hem op de man af. Het antwoordt van Jezus is geen helder ja of nee, maar enigszins dubbelzinnig: ‘u zegt het’. Pilatus hoort er een nee in, de gelovige lezer een ja. Te weinig voor een veroordeling. Pilatus heet wel door dat er iets anders speelt (vers 10).
De Joodse leiders vrezen dat hun plan niet doorgaat en bedenken daarom allerlei andere beschuldigingen maar daarop reageert Jezus niet meer. Hij doet niets om onder een veroordeling uit te komen. Pilatus verbaasd zich daarover.
Mc 15: 6 – 15
Pilatus had de gewoonte om op het pesachfeest één gevangene, die door het volk gekozen werd, vrij te laten. 7 Op dat moment zat er een zekere Barabbas gevangen, samen met de andere opstandelingen die tijdens het oproer hadden gemoord. 8 Een grote groep mensen trok naar Pilatus en begon hem te vragen om ook nu te doen wat zijn gewoonte was. 9 Pilatus vroeg hun: ‘Wilt u dat ik de koning van de Joden vrijlaat?’ 10 Want hij begreep wel dat de hogepriesters Hem uit afgunst hadden uitgeleverd. 11 Maar de hogepriesters hitsten de menigte op om te zeggen dat hij Barabbas moest vrijlaten. 12 Toen zei Pilatus tegen hen: ‘Wat moet ik dan doen met de man die u de koning van de Joden noemt?’ 13 En ze begonnen weer te schreeuwen. ‘Kruisig Hem!’ riepen ze. 14 Pilatus vroeg: ‘Wat heeft Hij dan misdaan?’ Maar ze schreeuwden nog harder: ‘Kruisig Hem!’ 15 Omdat Pilatus de menigte tevreden wilde stellen, liet hij Barabbas vrij. Jezus leverde hij uit om gekruisigd te worden, nadat hij Hem eerst nog had laten geselen. (NBV21)
Dan (6v) richt Mc zich tot de lezers om een bijzonder gebruik toe te lichten: om zijn tanende populariteit bij het volk te vergroten had Pilatus de gewoonte om jaarlijks met Pesach een gevangene vrij te laten, en wel op voordracht van de bevolking. Een grote groep mensen gaat juist op dit moment naar Pilatus en herinnert hem aan deze gewoonte. Omdat Pilatus wel door heeft dat de Joodse leiders iets onschuldigs tegen Jezus hebben, wil hij hem liever niet veroordelen. Hij stelt voor om hem - ‘de koning der Joden’ - vrij te laten. Opnieuw valt de dubbelzinnigheid op: Pilatus bedoelt het spottend, sarcastisch, maar de gelovige lezer weet dat hij onwetend de waarheid spreekt: Jezus is de koning der Joden.
Het volk – opgehitst door de hogepriesters, roept echter om de vrijlating van ene Barabbas, een man die met een groep opstandelingen was gevangen gezet omdat ze bij het oproer iemand hadden gedood.
Daarop vraagt Pilatus wat er dan met Jezus moet gebeuren. Als het antwoord is ‘kruisig hem’, vraagt hij wat Jezus dan misdaan heeft. Het antwoord blijft uit. Zo maakt Pilatus duidelijk dat hij Jezus onschuldig acht. Daarmee legt hij de schuld van de kruisiging bij het Joodse volk2. Het volk roept nu echter nog harder dat Jezus gekruisigd moet worden.
Pilatus wil liever geen oproer in een Jeruzalem vol met pelgrims nota bene in de Pesach-tijd. Berichten over onrust zouden hem bij de keizer in een slecht blaadje brengen3. Ipv zijn macht te gebruiken om Jezus recht te doen, geeft hij het volk zijn zin. Jezus zal gekruisigd worden: een zeer wrede Romeinse straf voor opstandelingen, bedoeld om bij de bevolking angst in te boezemen4. Maar eerst laat hij hem nog geselen: een afranseling met slagen door een zweep voorzien van ijzeren knoppen (een flagellum).
Opmerkelijk:
- Deze geseling had Jezus voorzien: Mc 10: 33v.
- Na de religieuze leiders valt nu ook de rechterlijke, politieke macht zwaar tegen.
- Dat geldt ook voor de bevolking van Jeruzalem: een week tevoren hadden ze nog Hosanna geroepen en Jezus als de messiaanse koning binnengehaald. Nu hij niet de gedroomde koning is, spugen ze hem uit.
- Jezus sterft, Barabbas blijft leven. Het evangelie van de wonderlijke ruil, van ‘Jezus in onze plaats’ laat zich hier al zien.
Gespreksvragen:
* Kun je erin komen waarom de godsdienstige leiders, Pilatus, de bevolking doen zoals ze doen?
* Als je je in hen kunt verplaatsen, betekent het dan dat jij ook zo had kunnen doen?
* Of zou je anders hebben gedaan als je in de schoenen van Pilatus enz had gestaan?
-----
1 Farizeeën vinden de gehele TeNaCh belangrijk en daarnaast de mondelinge tradities van beroemde voorvaderen en rabbijnen, ze geloven ook in de opstanding der doden aan het einde der tijden. De Sadduceeën vinden alleen de Torah gezaghebbend, niet de profetische boeken en de geschriften van het OT. Ze erkennen niet het gezag van de mondelinge traditie en geloven niet in de opstanding
2 Mat maakt dat nog explicieter door Pilatus te laten zeggen dat hij zijn handen in onschuld wast (Mat 27: 24).
3 Pilatus komt er bij de Joodse schrijvers Philo en Josephus niet goed af. Hij is een harde, onbuigzame bestuurder met weinig gevoel wat de Joden heilig is. Zo kwetste hij de Joden diep door een afbeelding van de keizer in de tempel neer te zetten. Het leidde tot een opstand in Caesarea, de stad aan de Middellandse Zee waar hij in zijn paleis woonde. Als hij in 36 nC een groot aantal Samaritanen laat doden als ze op hun heilige berg, de Gerizim, naar de ark van Noach willen zoeken, is de maat vol. Zijn meerdere, de gouverneur van Syrië stuurt hem naar Rome waar hij zich moet verantwoorden. Daarop volgt ontslag en Marcellus neemt zijn plaats als prefect van Jeruzalem en Judea in.
4 De Joodse doodstraf was stenigen – onder stenen bedelven. Daarbij werd het slachtoffer eerst van een hoogte, bv een stadsmuur geduwd. Vervolgens gooiden de getuigen stenen op hem, en daarna alle aanwezigen uit de stad. Lev 24: 14.
Afkortingen
van de Bijbelboeken > Register (kolom 1) adhv = aan de hand van Afb = Afbeelding BGT = Bijbel in Gewone Taal BHS = Biblia Hebraica Stuttgartensie (Hebr. OT) bv = bij voorbeeld CGK = Christelijk Gereformeerde Kerk DL = Dordtse Leerregels dwz = dat wil zeggen eva = en vele anderen GNB - Groot Nieuws Bijbel GNT = Griekse Nieuwe Testament (Nestle-Aland) Gr = Grieks HCat = Heidelbergse Catechismus Hebr = Hebreeuws HSV = Herziene Staten Vertaling HTB = Het Boek ID = Intelligent Design itt = in tegenstelling tot Lat = Latijn LuV = Lutherse Vertaling LV14 = Leidse Vertaling 1914 LXX = Septuaginta (Grieks OT; 250 - 50 vC) M = Meditatie (bv Mc 1:1M = Meditatie over Mc 1: 1) NA = Nestle-Aland, 27-ste druk (Grieks NT) NB = Naardense Bijbel (P. Oussoren, 2004) NBG = Nederlands Bijbel Genootschap NBG51 = Bijbelvertaling van het NBG (1951) NBV = Nieuwe Bijbel Vertaling (2004) NBV21 = Nieuwe Bijbel Vertaling van het NBG (2021) nC = na Christus NGB = Nederlandse GeloofsBelijdenis NT = Nieuwe of tweede Testament OT = Oude of eerste Testament PKN = Protestantse Kerk Nederland PM = Post Modernisme Pr = Preek (bv Ps 84Pr = Preek over Psalm 84) Q = Quelle, bron van uitspraken van Jezus RKK = Rooms Katholieke Kerk SV = Staten Vertaling TeNaCh = Torah+Nebiïm+Chetoebim v = volgende vers (bv Ps 1: 1v = Ps 1: 1 - 2) vC = voor Christus vd = van de vv = volgende verzen (bv Ps 1: 1vv = Ps 1: 1 - 3) WV = Willibrord Vertaling X = Chiasme (kruisstelling) > = zie (bv > 2 betekent zie bij punt 2) // = synoniem parallellisme <> = antitthetisch parallellisme |