Ludwig Feuerbach

Afb 39 (Wikimedia)


Leven en werk
Ludwig Feuerbach werd geboren 28 juli 1804 in Landshut (80 km ten Noord Oosten van München, Duitsland) in een intellectueel gezin. Hij krijgt een gelovige opvoeding en ontwikkelt zich tot een vrome jongen. Na het gymnasium gaat hij theologie studeren in Heidelberg (1823). Dan bedenkt Feuerbach dat theologie plaats moet maken voor een humanistische mensvisie. De filosofie moet daarbij helpen. Om die reden gaat hij naar Berlijn (1824) waar hij de colleges filosofie van Hegel volgt. Hij promoveert bij hem 1828 op Spinoza. Een korte tijd is hij hoogleraar in Erlangen, maar na publicatie van een boek waarin hij afrekent met onsterfelijkheid1 is zijn positie daar onhoudbaar. Nog een keer zou hij een aantal colleges in Erlangen geven. Deze Vorlesungen zijn later (1848) toegevoegd aan zijn boek Das Wesen der Religion (1845)
 

Hij trouwt met Bertha Löw, de dochter van de eigenaar van een porseleinfabriek. Hij gaat wonen in het kasteel waar de fabriek in is ondergebracht. Daar heeft hij alle tijd om te studeren, denken en schrijven.
In 1841 publiceert hij Das Wesen des Christenthums, waarvan binnen enkele jaren al een derde druk uitkomt. Het is zijn bekendste en meest invloedrijke werk geworden. Zelf vond hij zijn ‘Theogonie...’(1857) zijn belangrijkste publicatie.

Feuerbach wijkt behoorlijk af van zijn leermeester Hegel. Die stelde dat een abstracte transcendente Geest in en door mensen werkt en door hun geschiedenis van conflicten en oplossingen heen geleidelijk aan zichzelf verwerkelijkt, dwz in de cultuur (kunst, wetenschap, staatsvorm enz) tot uitdrukking komt. Tegenover dit idealisme gaat Feuerbach uit van de concrete individuele mens en diens hart, ziel, geest, wil en verstand. God is volgens hem puur een afspiegeling van de menselijke verlangens en fantasie. Dat is precies tegenovergesteld aan Hegel.
Feuerbach heeft wel begrip voor de wensen en de nood die daar achter zitten, maar vindt die toch vooral problematisch, want zo doen mensen zichzelf tekort. Ipv hun mogelijkheden te realiseren, dragen zij die over aan een denkbeeldige godheid (projectie). Reëel bestaan hebben alleen de mens en de natuur (materialisme).

In de jaren 1840vv heeft hij regelmatig contact met K. Marx. Deze vindt wel dat hij niet ver genoeg gaat met zijn religiekritiek. Hij zou volgens hem moeten door vragen: wat zijn de oorzaken? Wat brengt mensen ertoe dat ze zich God, de hemel enz verbeelden? Desondanks prijzen Marx en Engels hem om zijn bijdrage aan de emancipatie van de mens en het socialisme.

Hun kritiek heeft tot gevolg dat vanaf ongeveer 1850 Feuerbachs rol in het filosofisch debat afneemt. Het opkomende positivisme versterkt die tendens. Een toenemende eenzaamheid is het gevolg, ook al omdat hij als godloochenaar en atheïst zich de woede van kerk en gelovigen op de hals had gehaald. (al zou zichzelf nooit atheïst noemen)

Als de fabriek van zijn schoonouders failliet gaat, moet hij met zijn gezin verhuizen. Door geldzorgen en eenzaamheid wordt het steeds stiller om hem heen. 13 sept 1872 overlijdt hij. De begrafenis van deze originele denker die het om de bovenal om medemenselijkheid ging wordt echter ‘de meest imposante sociaal-democratische demonstratie, die Neurenberg ooit heeft gezien’.2

Das Wesen des Christenthums
In dit boek zet Feuerbach de aanval in op het christendom in zijn klassieke vorm. Het christelijk geloof van zijn eigen tijd vond hij maar een slap aftreksel van het origineel en niet de moeite waard om zich tegen af te zetten.3

Projectie
Feuerbach meent dat het in religie iha en in het christelijk geloof ihb om projectie gaat: God, Vader, Christus, Geest, Schepping, wonderen, de mens als beeld van God, geloof, hoop en liefde enz slaan niet op evenzoveel transcendente werkelijkheden, maar op waarden, normen, ideeën, verlangens en dromen die in mensen leven maar die zij zich als zelfstandig bestaand buiten zichzelf voorstellen en waarin ze hun geluk menen te vinden:

  • God is een projectie van mensen die hun rationele vermogens (bv kennis, logica) zo verheven vinden, dat ze zich die als een godheid buiten de mens voorstellen. God geldt als de Alwetende en de Onfeilbare.
  • Gods wil is een projectie van mensen die hun waarden en normen zo belangrijk vinden dat ze die voor goddelijk houden. Hij geldt als de wetgever, de bron van goed en kwaad, de stem van het geweten.
  • De bijzondere plaats van de mens in de schepping zoals geleerd door het christelijk geloof is ook al projectie. Daarin komt de eigenliefde van de mens tot uitdrukking die zichzelf het allerbelangrijkste vindt.
  • Dat de mens 'beeld van God' en God mens wordt in Jezus, zoals de kerk leert, is uiting van de hoge waarde die mensen zichzelf toekennen.
  • Het lijden van Jezus laat volgens Feuerbach zien dat de mens zelfopoffering voor anderen de hoogste daad van liefde vindt.
  • De opstanding is verbeelding van de gewenste onsterfelijkheid.
  • Bidden is volgens Feuerbach een gesprek van de bidder met zichzelf, met zijn hart.
  • Feuerbach zegt van macht, wijsheid, waarheid, liefde en andere eigenschappen van God dat het stuk voor stuk menselijke bepalingen zijn. Dan is God als drager van deze predicaten ook een menselijke uitvinding. Met de goddelijke verering van deze eigenschappen geeft de mens alleen maar aan wat voor hem heilig mag heten, maw wat voor hem zeer belangrijk is.
  • Kortom: Niet God schiep de mens, maar de mens schiep God.

Ipv projectie
De gelovige vervreemdt van zichzelf door deze projecties. Enerzijds gaat hij dingen van God verwachten die nooit zullen gebeuren. Anderzijds verzuimt hij verantwoordelijkheid te nemen voor zijn eigen geluk en dat van anderen.
Wat Feuerbach wil,
is dat de mens ophoudt met projecteren. Hij kan zijn verlangens naar troost, verlossing en zingeving beter omzetten in idealen als liefde, vrede, gerechtigheid en daar z’n best voor doen. De mens moet in dialoog met zijn medemensen zich gaan inzetten voor het goede leven hier op aarde. De mens is voor zijn medemens God.


Beoordeling
Feuerbach rekent af met het speculatieve en conservatieve idealisme van Hegel. Dat lijkt me winst.
Dat er geen bovenzinnelijke wereld is, is een aanname, een geloof dat niet te bewijzen valt.
Inderdaad bestaat iets niet puur omdat je het wenst. Maar dat wil nog niet zeggen dat iets niet bestaat omdat je het wenst.
Dat menselijke wensen en behoeften het geloof en Godsbeeld vormgeven is geen bezwaar. Denk je het tegenovergestelde in: dat het geloof haaks staat op de behoefte en verlangens van mensen.
Dat de predicaten bij God menselijke bepalingen zijn en Hem niet goed passen - omdat God die te boven gaat - wil nog niet zeggen dat God dus ook een menselijk verzinsel is. Trouwens: kan een mens anders dan op anthropomorfe wijze het onzienlijke vormgeven?
Waarom zou dat verlangen naar troost, geluk en zingeving niet door God zijn opgeroepen?
Met hetzelfde recht valt van de projectietheorie te zeggen, dat die een projectie is, voortkomend uit de angst voor God en de wens Hem te ontkennen en te ontlopen.


-----

Gedanken über den Tod und Unsterblichkeit (1830)
Rothuizen, p 24 in Ludwig Feuerbach, Profeet van het Atheïsme. De mens, zijn ethiek en religie. (Kampen 1972)
Een samenvatting geeft Rothuizen, p 36 – 50 aw
 
terug

Afkortingen


van de Bijbelboeken > Register (kolom 1)

adhv = aan de hand van
Afb = Afbeelding
aw = aangehaald werk
BGT = Bijbel in Gewone Taal
BHS = Biblia Hebraica Stuttgartensie (Hebr. OT)
bv = bij voorbeeld
CGK = Christelijk Gereformeerde Kerk
cq = casu quo (bv ik doe kaas cq ham op mijn brood = ik doe kaas op mijn brood of anders ham)
DL = Dordtse Leerregels
dwz = dat wil zeggen
eva = en vele anderen
FB = FaceBook
GNB - Groot Nieuws Bijbel
GNT = Griekse Nieuwe Testament (Nestle-Aland)
Gr = Grieks
HCat = Heidelbergse Catechismus
Hebr = Hebreeuws
HKB = Historich Kritische Benadering (of Bijbelonderzoek)
HSV = Herziene  Staten Vertaling
HTB = Het Boek
ID = Intelligent Design
itt = in tegenstelling tot
Lat = Latijn
LuV = Lutherse Vertaling
LV14 = Leidse Vertaling 1914
LXX = Septuaginta (Grieks OT; 250 - 50 vC)
M = Meditatie (bv Mc 1:1M = Meditatie over Mc 1: 1)
NA = Nestle-Aland, 27-ste druk (Grieks NT)
NB = Naardense Bijbel (P. Oussoren, 2004)
NBG = Nederlands Bijbel Genootschap
NBG51 = Bijbelvertaling van het NBG (1951)
NBV = Nieuwe Bijbel Vertaling (2004)
NBV21 = Nieuwe Bijbel Vertaling van het NBG (2021)
nC = na Christus
NGB = Nederlandse GeloofsBelijdenis
NT = Nieuwe of tweede Testament
OT = Oude of eerste Testament
p = pagina of pagina's 
PKN = Protestantse Kerk Nederland
PM = Post Modernisme
Pr = Preek (bv Ps 84Pr = Preek over Psalm 84)
Q = Quelle, bron van uitspraken van Jezus
resp = respectievelijk (bv A en B reden in resp een Golf en een Astra = A reed in een Golf, B in een Astra)
RKK = Rooms Katholieke Kerk
SV = Staten Vertaling
TeNaCh = Torah+Nebiïm+Chetoebim
v = volgende vers (bv Ps 1: 1v = Ps 1: 1 - 2)
vC =  voor Christus
vd = van de
vv = volgende verzen (bv Ps 1: 1vv = Ps 1: 1 - 3)

WV = Willibrord Vertaling
X = Chiasme (kruisstelling)
> = zie (bv > 2 betekent zie bij punt 2)
// = synoniem parallellisme
<> = tegenstelling, ook: antithetisch parallellisme

 

 

×