Heering
Samenvatting van H. J. Heering (1912 - 2000), God ter sprake. beschouwingen over de taal van de religie.
INLEIDING
1 De gewone taal is versplinterd geraakt: in beroepen en in subgroepen klinken woorden die daarbuiten niet meer algemeen verstaanbaar zijn. Wittgenstein probeerde vast te stellen waar beschrijvende taal aan moest voldoen. Voor kunst, ethiek, religie ontwikkelde hij later de theorie van de taalspelen. Het religieuze is dan een taalspel met eigen woorden, taalvormen gekoppeld aan een bepaald gebruik. Het eigene bestaat in de semantiek1. Het zijn gewone, algemene woorden die religieus gebruikt worden als taal der religie. 'De religieuze betekenis wordt aan de algemene omgangstaal verleend.' (p 20). Zij heeft een transcendente dimensie: ze verwijst naar wat zij niet zeggen kan (bv door metaforen, gelijkenissen enz.) naar een hogere, andere wereld, het metafysische. In de gewoonste dingen kan iets van Gods aanwezigheid meekomen.
2 Taal is wel heel ihb iets van mensen die niet meer onbewust, instinctmatig deel uitmaken van de werkelijkheid maar zich bewust zijn dat er afstand is. Door de taal schept de mens zich een wereld die hij kan verkennen en veranderen. Daarom werd taal als een wonder, een goddelijke gave beleefd. Maar is de mens wel zo vrij in zijn taal? Hij kan niet anders dan zijn woorden kiezen (taalgebruik) uit de taal (taalbestand) dat er nu eenmaal is. Dat zou bevestigd worden door de functie van primitieve religies die nauw met de macht verbonden zijn en onvrij maakt en houdt. Maar als deze structuralistische opvatting zou kloppen, dan zijn de veranderingen in een cultuur niet te verklaren. Heering onderscheidt drie primaire (3, 4, 5) en drie secundaire functies 6, 7, 8).
PRIMAIRE FUNCTIES
3 Expressie Taal is een vorm (naast bv gebaren) van expressie, ook in de religie: gebed, lied enz. Subject van een taalhandeling is altijd de persoon (niet de groep). Door diens creativiteit ontwikkelt zich de taal voortdurend (het taalbestand). Religieuze taal is een existentieel taalspel. Zulke taal kan zich bedienen van Bijbelse verhalen, traditionele gebeden, liederen, belijdenissen of ook allerindividueelst zijn. Beslissend is niet of het waar of onwaar is, maar dat het subject waarachtig is: persoonlijk overtuigd van wat hij bidt of zingt2. Waarachtigheid heeft te maken met bezonnenheid, innerlijk leven, zelfkennis, eerlijkheid, maar ook met taalvermogen, woordkeus. Die dingen komen samen in een min of meer persoonlijke stijl oftewel geoefende waarachtigheid. Waarachtige expressie veronderstelt ervaring van God. Dat kan een momentane zijn (plotselinge bekering) of een door het leven beproefde. Zo'n ervaring leidt niet vanzelf tot expressie. Zij zoekt en vindt woorden in de Bijbel die op veelvuldige wijze van één grondervaring spreekt, waarin gelovigen hun levenservaring kunnen verwerken (p 49). Zonder die aansluiting is ervaring alleen maar ervaring. De ervaring van openbaring kan alleen maar opkomen bij iemand die in een bepaalde traditie staat. Maar geloven kan ook zonder die ervaring: Jezus klaagt over de godverlatenheid en gaat toch de weg die hij moest gaan.4 Communicatie Het gaat in de taal om verbinding, contact met de ander. Dat kan door gebaren, maar veelzeggender zijn woorden: de mededeling, het gesprek. Die kan zich op ik-het niveau afspelen en ook ik-gij niveau en moet wederkerig zijn (Buber). Heering nuanceert: zo werkt het niet tussen ouders - kind of leraar - leerling. Tussen ik en de ander bestaat geen gelijkheid en wederkerigheid. Als ik echt de ander iets wil zeggen, ben ik bij hem te gast, ligt alles open en schieten clichés te kort. (Levinas).
Volgens de Bijbel is openbaring = communicatie, van God (niet de natuur of de geschiedenis) met de mens. Inhoudelijk: onze roeping om de aarde te bewerken en te bewaren, om menselijk leven mogelijk te maken. Die roep is altijd dezelfde, maar klinkt in telkens nieuwe woorden, bv zie om naar wie geen leven hebben. De communicatie met God (bidden) is een monoloog uitgesproken in de tegenwoordigheid van God (Jahwe = Ik ben aanwezig - Rosenzweig). Daarin kunnen alle dingen van het leven genoemd worden, er is geen grens tussen heilig en profaan. Waar het om gaat is de juiste intentie: de wil om God lief te hebben evenzeer als de naaste, zowel in woord als in daad. Bidden, zingen, belijden hebben alleen betekenis als ze onderdeel zijn van het brede godsdienstig leven.
Middelen van communicatie: mondeling, geschreven brief, gedrukte boek, radio, tv enz. Daar werd vanuit het geloof aanvankelijk gereserveerd op gereageerd, maar vaak werden toch wel de kansen gezien die zo'n medium biedt om het geloof bij anderen onder de aandacht te brengen. Daartegen pleit dat zulke communicatie te opdringerig kan zijn, waartegen de ander niet op kan. Respect is geboden.
5 Representatie: taal verwijst naar de werkelijkheid en stelt die present. Taal moet logisch consistent zijn, empirisch controleerbaar en intersubjectief geldigheid hebben. Betekenis is er dan op drie niveaus: sense, reference en relevance. Religeuze taal heeft geen gebruikelijke reference en zou om die reden ook geen sense hebben. Maar in het gebruik (taalspel) blijkt er wel een relevance te zijn waarin sense en referance meekomen. God is de werkelijkheid waar religieuze taal aan refereert. Niet als essentie, existentie, immanentie, transcendentie maar als presentie: Hij is bij de wereld, met de mensen, als hun waarheid....hun opperst belang (p 89). Zolang gelovigen het relevant vinden en innerlijk overtuigd zijn is dat voor hen de waarheid, waar zij voor gekozen hebben. De taal die daarover het meest passend over spreekt zijn ontkenningen en paradoxen (via negativa), metaforen (via positiva), de qualifiers (bv hoogste) en intensivering van de metaforen (via eminentiae)3. Belangrijke metaforen worden kranssymbolen (licht, liefde, herder, koning enz) om het kernsymbool (Gods presentie, Naam) heen. Op de beschuldiging dat dit allemaal projectie is valt wel wat af te dingen4. Religies zijn ook te beschouwen als evenzovele interpretaties van de werkelijkheid. Wij ontlenen niet de zin aan de werkelijkheid (dan zouden we onszelf opsluiten in de bestaande realiteit); wij verlenen zin aan de realiteit (zodat wij daarin ruimte, vrijheid mogelijkheden zien). (Vgl p. 172: de moraal komt wel in de situatie op, maar is niet uit de situatie af te leiden)
SECUNDAIRE FUNCTIES
6 Poièsis In de religie zijn we op woorden en verhalen van eerdere generaties aangewezen. Die woorden moeten niet eindeloos herhaald, maar creatief opgenomen en opnieuw uitgesproken worden. Woorden zijn machtig, maar de Bijbel verbiedt het magisch gebruik dat de mens het zwijgen oplegt. Het gaat om dialoog tussen God en mens/volk. Het religieuze woord lijkt op het dichterlijke: ze zijn beide niet beschrijvend, maar roepen een wereld op. Het grote verschil tussen die beide: poëzie komt uit de autonomie van de dichter voort, het godsdienstige is heteronoom: gegeven, afkomstig van de transcendente God. De mens ontvangt het uit de geschiedenis en gemeenschap, hij wil het horen en gehoorzamen, het (met de nodige veranderingen) als zijn eigen woord overnemen. Dat kan op poëtische wijze (bv Psalmen, profetie) maar het hoeft niet: er zijn ook de historische boeken in de Bijbel en de brieven van Paulus.
7 Argumentatie. Het geloof argumenteert niet, en de rede gelooft niet. (p 127). Maar reflectie op geloof is nodig: nadenken, uitleg en verantwoording voor geloofsgenoten en voor buitenstaanders. Geloven heeft met gehoorzaamheid, inzicht, ervaring, bekering, vertrouwen, liefde en hoop op een transcendente, verborgen God te maken. Daarop reflecteren moet zakelijk, consistent en relevant zijn:
Zakelijk, dwz logica van het betoog moet passen bij het onderwerp: dus bv niet rationalistisch alsof God rationeel bewijsbaar zou zijn. Hij is niet de allesbeheersende natuurkracht (Krishna) of Wodan die over de geschiedenis heerst. De Bijbelse God heeft met vergeving, verlossing en bevrijding te maken.
Consistentie, de eigen logica van de religieuze argumentatie: niet de esprit de géometrie (die is van toepassing in wiskunde en wetenschappelijke betoog), maar de esprit de finesse (Pascal, Pensees 1 en 2, 277) De religie beroept zich op de premisse (vooronderstelling) van de openbaring (p 137). Daaruit vloeien geloofsuitspraken en gedragingen (ethiek) voort. Die regels kunnen stipulatief, normatief of functioneel geformuleerd worden. De geloofstaal is een zoekontwerp - met een eigen logica - opgeroepen door de premisse van de vóórrationele erkenning van God. (p 141). Gerationaliseerde geloofstaal vinden we vooral in de zgn Godsbewijzen. Die bewijzen echter niets (Kant), maar er zit wel een Anliegen achter: de wens om het geloof te begrijpen ( Anselmus: fides querens intellectum) en met buitenstaanders te delen (Thomas v Aquino). Het zijn argumenten, aanwijzingen, indicaties; geen bewijs. De geloofswaarheid is niet een objectieve of subjectieve, maar een relationele: betrokken op de mens en zijn situatie en kan alleen maar dialogisch gecommuniceerd worden. De ander moet niet met retorische trucs overreed worden: hij moet overtuigd worden, het gaat om diens innerlijke instemming. Dus respect voor de ander, geen geweld.
Relevant, de geloofstaal houdt rekening met de ander, met tijd en plaats, met zijn taal en begrip om relevant te zijn voor het diens innerlijk overleg en uiterlijk gedrag. (p 150). Die geloofstaal hoeft niet in strikt Joods-Bijbelse taal te gebeuren alsof alleen in zulke woorden en structuren het geloof kan leven. Theologie levert het geloof maar een kleine dienst, verhalen zijn veel overtuigender want appelleren aan het aanvoelend vermogen.
Ondertussen zijn er zware argumenten tegen het geloof naar voren gebracht: natuurrampen (Lissabon 1751), menselijke kwaad (twee wereldoorlogen), de menselijke ziel (die verstaat zichzelf niet meer als religieus), kritisch rationalisme (zekerheid berust op subjectieve keuze, waarheid is heel wat anders). De godsdienst zelf is ook kritisch: Job en Prediker. Reflectie op het geloof zal wel nooit ophouden.
8 Oriëntatie Door de nood gedwongen vraagt een mens zich af 'waar ben ik?' en 'hoe nu verder?' Religieuze taal geeft een ander licht op de werkelijkheid. In de Bijbel is dat nooit een heel mystieke visie als bij Thomas a Kempis of Schleiermacher of in de Oosterse religies. Oost (te veel God zonder wereld, te mystiek, te aanvaardend) en West (te veel wereld zonder God, te seculier, te activistisch) krijgen veel te leren. Wat geleerd moet worden is niet enkel inzicht, het gaat om het gaan van de weg. Maar wat houdt een christelijke levensstijl dan in? Heering: het gaat om een wereldlijke inhoud (bv over militarisme, huwelijk) en een wereldlijke toets (algemeen te verantwoorden) waarbij van christenen 'meer dan het gewone' verwacht mag worden. Een moeilijkheid is de verhouding tussen sociale gerechtigheid en persoonlijke goedheid. En voor ieder mens kan er een moment komen dat hij zegt 'ik sta hier, ik kan niet anders.' In spannende tijden kan de kerkelijke gemeenschap praktische voorstellen als overwegingen geven. Zij schrijft niet voor maar geeft te denken en te bespreken (dialoog). Een dwaalspoor is het bv als de kerk zich enkel op de hemel (vlucht) of enkel op de aarde (vooruitgangsgeloof) richt.
TOT BESLUIT
Heering ziet niets in het onvertaald laten van de heilige boeken zoals Joden en moslims doen, evenmin in het Kerklatijn van de RKK. De Bijbel moet vertaald en vertolkt worden, anders kan die niet als relevant gelezen en gehoord worden. Pas in de Verlichting werd het verschil tussen toen (Bijbel) en nu als een probleem ervaren en kwam de hermeneutiek op. Bultmann ontmythologiseert en dringt aan op existentiële interpretatie. Gadamer pleit voor Horizontverschmelzung. Om te vertolken is kennis van Bijbelse taal en achtergronden belangrijk, maar ook van de taal die in culturen en subculturen gesproken wordt. Om verstaanbaar te zijn moet de religieuze taal niet te veel afwijken van de algemene omgangstaal. Dat geldt zowel intern (in de kring van gelovigen - geen tale Kanaäns) als extern (mhho buitenstaanders). Die gewone wereldse taal zal misschien niet eens religieuze termen gebruiken. Zij is het God dienende woord, geput uit de wereldlijke taalvoorraad (Bonhoeffer). Daarbij geldt ook: de toon maakt de muziek, en ook de persoon van de spreker, plus de situatie, en de aanwezigheid van de ander en de Ander. Indien God niet in de woorden aanwezig is, is ook de meest 'religieuze' woordkeus waardeloos...De zogenaamde onverstaanbaarheid van de religie is geen taalkwestie, maar een kwestie van waarheid en zekerheid àchter het gesprokene en geschrevene...Het zijn niet zozeer de woorden die het niet meer doen, maar de geloofsinzichten, de geloofsbegrippen zelf, die om herziening vragen. (p. 183)
----
1 Niet in woordkeus bv goedertierenheid, of woordverbindingen bv Koninkrijk Gods, of een unieke syntaxis, bv Hebreeuws. (dus geen noodzaak van een strikt concordante vertaling)
2 Beide stoelen op 'de fundamentele ervaring' (bv basic trust - Erikson). Geloof en religieuze ervaring kunnen niet waarachtig zijn als zij niet in de fundamentele ervaring zijn opgenomen. Als dat niet kan, moet de fundamentele ervaring een ingrijpende verandering ondergaan.
3 niet: analogieën p. 98 want dan is de kans groot dat de menselijke en de goddelijke wereld elkaar gaan invullen (God als koning naar menselijke voorstelling en de koning als een goddelijke koning vereerd)
4 De projectie-theorie berust óf op de positivistische stelling dat alleen het zintuigelijk waarneembare werkelijk is en dat er van het niet-waarneembare geen ervaring mogelijk is, óf op het (complementaire) extreme nominalisme volgens hetwelk aan algemene begrippen en aan betekenissen geen werkelijkheidsgestalte toekomt. (p 108)
terug
Afkortingen
van de Bijbelboeken > Register (kolom 1) adhv = aan de hand van Afb = Afbeelding aw = aangehaald werk BGT = Bijbel in Gewone Taal BHS = Biblia Hebraica Stuttgartensie (Hebr. OT) bv = bij voorbeeld CGK = Christelijk Gereformeerde Kerk cq = casu quo (bv ik doe kaas cq ham op mijn brood = ik doe kaas op mijn brood of anders ham) DL = Dordtse Leerregels dwz = dat wil zeggen eva = en vele anderen FB = FaceBook GNB - Groot Nieuws Bijbel GNT = Griekse Nieuwe Testament (Nestle-Aland) Gr = Grieks HCat = Heidelbergse Catechismus Hebr = Hebreeuws HKB = Historich Kritische Benadering (of Bijbelonderzoek) HSV = Herziene Staten Vertaling HTB = Het Boek ID = Intelligent Design itt = in tegenstelling tot Lat = Latijn LuV = Lutherse Vertaling LV14 = Leidse Vertaling 1914 LXX = Septuaginta (Grieks OT; 250 - 50 vC) M = Meditatie (bv Mc 1:1M = Meditatie over Mc 1: 1) NA = Nestle-Aland, 27-ste druk (Grieks NT) NB = Naardense Bijbel (P. Oussoren, 2004) NBG = Nederlands Bijbel Genootschap NBG51 = Bijbelvertaling van het NBG (1951) NBV = Nieuwe Bijbel Vertaling (2004) NBV21 = Nieuwe Bijbel Vertaling van het NBG (2021) nC = na Christus NGB = Nederlandse GeloofsBelijdenis NT = Nieuwe of tweede Testament OT = Oude of eerste Testament P = Paulus of de brieven van Paulus p = pagina of pagina's PKN = Protestantse Kerk Nederland PM = Post Modernisme P = Preek (bv Ps 84P = Preek over Psalm 84) Q = Quelle, bron van uitspraken van Jezus resp = respectievelijk (bv A en B reden in resp een Golf en een Astra = A reed in een Golf, B in een Astra) RKK = Rooms Katholieke Kerk SV = Staten Vertaling TeNaCh = Torah+Nebiïm+Chetoebim v = volgende vers (bv Ps 1: 1v = Ps 1: 1 - 2) vC = voor Christus vd = van de vv = volgende verzen (bv Ps 1: 1vv = Ps 1: 1 - 3) WV = Willibrord Vertaling X = Chiasme (kruisstelling) > = zie (bv > 2 betekent zie bij punt 2) // = synoniem parallellisme <> = tegenstelling, ook: antithetisch parallellisme |